Boek 3 – Gebeden en psalmen gedurende de dag

D E R D E   B O E K

MAATSTAF VOOR DE GEBEDEN EN DE PSALMEN

GEDURENDE DE DAG

 

1.1. Ik denk dat ik, met Gods hulp, nu wel naar vermogen de in gans Egypte gevolgde regeling voor de gebeden en de psalmen van de nachtwake uiteengezet heb. Nu moeten we, zoals we in de proloog aangekondigd hebben, gaan handelen over de vieringen van terts, sext en noon volgens de regel die in de kloosters van Palestina en Mesopotamië gevolgd wordt: door deze instellingen kunnen we de volmaakte en onnavolgbaar strenge discipline van de Egyptenaren matigen.

 

2.1. Bij de Egyptenaren worden inderdaad deze gebedsdiensten, die wij op aanmaning van de luider op verschillende tijdstippen, met bepaalde intervallen, voor de Heer moeten voltrekken, gedurende gans de dag ononderbroken, en terwijl ze aan het werk zijn, spontaan gevierd. Ieder is in zijn cel immers voortdurend zo bezig met handenarbeid dat de meditatie van de psalmen of andere schriftteksten aldoor verdergaat; ze voegen er gebeden en oraties aan toe en brengen zo elk ogenblik van de dag door met de officies die wij op vastgestelde tijdstippen vieren. Daarom komen zij alleen ‘s avonds en ‘s nachts samen voor een gemeenschappelijke viering en niet overdag, tenzij zaterdags en zondags op het derde uur voor de heilige communie. Wat ononderbroken geofferd wordt is immers meer waard dan wat met bepaalde intervallen voltrokken wordt, en een vrijwillig geschenk is aangenamer dan handelingen die men verricht onder druk van de plicht: zo ook juicht David om iets wat roemrijker is waar hij zegt: “Vrijwillig zal ik U offers brengen” (Psalm 54,8), en “Wat mijn mond vrijwillig uit, weze U welgevallig, Heer” (Psalm 119,108).

 

3.1. In de kloosters van Palestina en Mesopotamië en van gans het Oosten beperkt men zich steeds tot drie psalmen voor het vieren van bovenvermelde uren; zodoende worden op door God vastgestelde tijden, in onafgebroken herhaling, gebeden opgedragen, en wordt, door het houden van een redelijke maat bij het brengen van deze geestelijke eerbetuiging, het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden niet gehinderd.

Op deze drie tijdstippen, zo weten wij, bad ook de profeet Daniël in zijn kamer, met open ramen, dagelijks tot de Heer (vgl. Daniël 6,11). En terecht worden speciaal deze uren gewijd aan het volbrengen van religieuze verplichtingen, aangezien juist dan de beloften vervuld werden en de voornaamste heilsfeiten plaatsgrepen.

 

3.2. We weten immers dat op het derde uur de eertijds door de profeten beloofde Heilige Geest (vgl. Jesaja 44,3) voor het eerst op de apostelen neerdaalde terwijl ze samen volhardden in gebed (vgl. Handelingen 2,1-15). Inderdaad, toen het ongelovige Joodse volk dat hen, op ingeving van de Heilige Geest, verschillende talen hoorde spreken, verbaasd en spottend zei dat ze zich aan jonge wijn te buiten gegaan waren stond Petrus te midden van hen en sprak: “Gij allen, Israëlieten en bewoners van Jeruzalem, weet dit wel en luister aandachtig naar mijn woorden. Deze mannen zijn niet dronken zoals gij veronderstelt, het is immers pas het derde uur van de dag. Maar hier gebeurt wat door de profeet Joël gezegd is: het zal geschieden in de laatste dagen zegt de Heer, dat Ik mijn Geest zal uitstorten over alle mensen: uw zonen en dochters zullen profeteren, uw jonge mannen visioenen zien, de ouderen onder u zullen droomgezichten ontvangen, ja zelfs over mijn dienaars en dienaressen zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten en ze zullen profeteren” (Handelingen 2,14-18; Joël 3,1-2).

 

3.3. We zien dus dat dit alles zich voltrok op het derde uur en dat op datzelfde tijdstip de Heilige Geest, door de profeten voorspeld, over de apostelen is neergedaald.

En op het zesde uur (vgl. Lucas 23,44) werd onze Heer en Verlosser als een onbevlekte offergave aan de Vader opgedragen en heeft Hij, voor het heil van heel de wereld, het kruis bestegen en de zonden van het mensengeslacht uitgedelgd: “Hij heeft de heerschappijen en de machten ontwapend en publiek ten toon gesteld” (Kolossenzen 2,15) en ons allen, strafbaar en gebonden door de verplichting van een onmogelijk te vereffenen schuldbrief, bevrijd door die brief in te trekken en vast te spijkeren op het kruis, teken van zijn overwinning (vgl. Kolossenzen 2,14).

 

3.4. Op datzelfde uur ook (vgl. Handelingen 10,9) werd aan Petrus, in een geestverrukking, de roeping van de heidenen geopenbaard door het neerlaten vanuit de hemel van dat ‘evangelisch voorwerp’, vol met allerlei dieren die door een goddelijke stem rein verklaard werden met de woorden: “Komaan, Petrus, slacht en eet” (Handelingen 10,13). “Dit voorwerp aan de vier punten uit de hemel neergelaten” (Handelingen 10,11) betekent – dat wordt duidelijk erkend – niets anders dan het Evangelie. Inderdaad, alhoewel het vier afzonderlijke principes schijnt te hebben, gezien het viervoudig verhaal van de evangelisten, is het corpus van het Evangelie toch één, want het omvat zowel de geboorte als de Godheid, zowel de wonderen als de passie van dezelfde Christus.

 

3.5. Het is ook heel mooi dat hij niet zegt: “een laken”, maar “in de vorm van een laken” (Handelingen 10,11), want het laken is teken van versterving. Omdat dus het smartelijk sterven van de Heer niet onderworpen is aan de wet van de menselijke natuur maar aan de beslissing van zijn eigen wil wordt er gezegd: “in de vorm van een laken”. Dood immers naar het vlees is Hij niet dood naar de geest “want zijn ziel werd niet overgelaten aan het dodenrijk en zijn vlees heeft het bederf niet gezien” (vgl. Handelingen 2,31 en Psalm 16,10). En ook zegt Hij: “Niemand neemt Mij mijn leven af maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen” (Johannes 10, 18).

 

3.6. In dat ‘voorwerp van de evangelies’, uit de hemel gezonden, dit wil zeggen volledig door de Heilige Geest geschreven, komen alle heidenen, die eertijds voor onrein werden gehouden omdat ze buiten het onderhouden van de wet stonden, samen door hun instemming met het geloof, om tot hun heil te sterven aan de cultus van de afgoden en te worden tot heilzaam voedsel; zo worden zij dan, door het woord van de Heer, als gezuiverd aan Petrus voorgesteld (vgl. Handelingen 10,15). Op het negende uur (vgl. Matteüs 27,46) drong de Heer door in de onderwereld en verdreef de dichte duisternis van de Tartarus met de glans van zijn heerlijkheid; Hij brak de bronzen poorten open, verbrijzelde de ijzeren grendels en heeft de heiligen die gevangen gehouden werden, opgesloten in de duisternis van de wrede onderwereld, opgenomen en met Zich meegevoerd naar de hemel (vgl. Efeziërs 4,8 en Psalm 68,19); het vlammend zwaard (vgl. Genesis 3,24) nam Hij weg en schonk, koninklijk goed, zijn vroegere bewoner terug aan het paradijs (vgl. 1 Timoteüs 6,13 en Johannes 18,36-37).

 

3.7. En het was ook het negende uur toen de honderdman Cornelius, naar zijn vrome gewoonte in gebed verzonken, uit de mond van een engel vernam dat de Heer zijn gebeden en aalmoezen gedachtig was (vgl. Handelingen 10,3-4); zo werd hem het mysterie van de roeping van de heidenen, dat aan Petrus in een geestverrukking op het zesde uur (vgl. Handelingen 10,9) was onthuld, duidelijk geopenbaard. En op een andere plaats in de Handelingen van de apostelen wordt nog het volgende verhaald: “Petrus en Johannes gingen naar de tempel op het uur van het gebed, het negende uur” (Handelingen 3,1).

 

3.8. Dit alles toont duidelijk aan dat deze uren, niet zonder reden door heilige mannen, door de apostelen aan religieuze eredienst gewijd, ook door ons op dezelfde manier dienen in ere gehouden te worden: als we immers niet, als door een wet, gedwongen worden tenminste op vastgestelde tijdstippen deze plicht van godsvrucht te vervullen, brengen we gans de dag door in vergetelheid of lauwheid of helemaal in beslag genomen door onze bezigheden, zonder onze toevlucht te nemen tot gebed.

Wat te zeggen over het avondoffer dat zelfs in het Oude Testament op voorschrift van de Wet van Mozes (vgl. Numeri 28,4) te allen tijde moest opgedragen worden?

 

3.9. Dat de morgen- en avondoffers elke dag in de tempel, zij het dan als symbolische offers, zonder onderbreking opgedragen werden kunnen we immers aantonen met wat David zingt: “Laat mijn gebed opstijgen als wierook voor uw aanschijn; laat het opheffen van mijn handen als een avondoffer zijn” (Psalm 141,2). Men kan het ook meer geestelijk verstaan, dat het hier namelijk gaat om het ware avondoffer dat op een avond door onze Heer en Verlosser tijdens het laatste Avondmaal aan de apostelen werd overgeleverd (vgl. Matteüs 26,26 vv) toen Hij de hoogheilige geheimen van de Kerk instelde, ofwel om het offer van Hijzelf ‘s anderendaags ’s avonds, dit is aan het einde der tijden, door het omhoogheffen van zijn handen tot heil van heel de wereld aan de Vader heeft opgedragen.

 

3.10. Het uitstrekken van zijn handen op het kruis wordt terecht een ‘omhoogheffen’ genoemd. Want ons allen, die neerlagen in de onderwereld, heeft Hij tot aan de hemelen omhooggeheven zoals Hij beloofd had toen Hij zei: “Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven zal Ik alles tot Mij trekken” (Johannes 12,32).

Over de morgenviering onderricht ons de gewoonte dagelijks te zingen: “God, mijn God, van de morgenstond af waak ik bij U” (Psalm 63,2) en “Van ‘s morgens vroeg zal ik denken aan U” (Psalm 63,7) en “Ik was de morgenstond voor en ik heb geroepen” en nog “Mijn ogen waren de morgenschemering voor om uw woorden te mediteren” (Psalm 119,147-148).

 

3.11. Op deze uren ook huurde die familievader uit het Evangelie arbeiders voor zijn wijngaard. Inderdaad, er staat geschreven dat hij vroeg in de morgen begon -een tijdstip dat onze morgenviering aanduidt- en dat hij opnieuw uitging op het derde, zesde en negende uur, en tenslotte op het elfde uur, dit is op het uur van de avonddienst (vgl. Matteüs 20,1-6).

 

4.1. Wel moeten we weten dat deze vroege morgenviering, die nu vooral in het Westen gehouden wordt, als verplichte dienst in onze tijd en in ons klooster voor het eerst werd ingesteld met verwijzing naar onze Heer Jezus Christus die, geboren uit een maagd, Zich verwaardigde het allereerste begin van het mensenkind-zijn aan te nemen, en zo met zijn genade onze tere en nog melkbehoeftige religieuze kindsheid heeft bevestigd. Tevoren, zo stellen we immers vast, werd deze morgenviering, die men in Gallië, na een korte onderbreking, na de psalmen en gebeden van de nachtwake pleegt te houden, samen met de dagelijkse vigiliën voltrokken, terwijl de overblijvende uren door onze ouderen voor de verkwikking van het lichaam bestemd waren.

 

4.2. Maar sommigen, al te laks, maakten misbruik van deze verzachting en bleven almaar langer slapen, aangezien geen enkele samenkomst voorzien was die hen zou nopen de cel te verlaten of uit bed te komen; en ten nadele van de arbeid waren ze, door dat overdreven lang slapen, nog versuft als het reeds tijd was zich van de verschillende verplichtingen te gaan kwijten. Dit was vooral het geval op dagen dat de nachtwake duurde van ‘s avonds tot aan het begin van de dageraad en de deelnemers dus nog meer vermoeid waren dan anders. Enkele broeders dan, vuriger van geest, waren niet weinig ontstemd over dit soort nalatigheid en dienden een klacht in bij de ouderen. Na lang beraadslagen en zorgvuldig raadvragen besloten dezen dat, tot aan het opgaan van de zon, ogenblik waarop niets nog belet zich aan geestelijke lezing te gaan wijden of een handwerk te beginnen, aan vermoeide lichamen rust kan gegund worden; daarna moeten echter allen samen opstaan van hun bed, opgeroepen tot het nakomen van deze religieuze plicht: ze bidden drie psalmen en gebeden zoals van oudsher zinspelend op de drievoudige belijdenis, werd vastgesteld voor de terts en de sext; zo zetten zij dus een punt achter de tijd om te slapen en beginnen ze meteen ook samen te werken.

 

4.3. Deze normen blijken dus wel te zijn gegroeid uit de omstandigheden en, om bovenvermelde reden nog vrij recent ingevoerd te zijn; toch is het overduidelijk dat ze het getal waarover de gelukzalige David spreekt -ofschoon dit ook een geestelijke betekenis[1] heeft- naar de letter vervullen.- “Dagelijks sprak ik uw lof, zevenmaal, om de oordelen van uw gerechtigheid” (Psalm 119,164). Inderdaad, door deze viering aan de andere toe te voegen komen we tot zeven geestelijke samenkomsten per dag en wordt het dus effectief dat we zevenmaal per dag Gods lof zingen[2].

Tenslotte, hoewel deze normen hun oorsprong hebben in het Oosten en tot in onze streken met vrucht werden gepropageerd, worden ze toch in enkele van de alleroudste kloosters van het Oosten, die niet dulden dat de aloude regels der Vaderen ook maar in het minst geschonden worden, absoluut niet aanvaard.

 

5.1. Sommigen evenwel in onze provincie kennen de reden niet waarom deze viering werd vastgesteld of ingevoerd en, onmiddellijk na de morgen-hymnen (=Psalm 148,149 en 150) gaan ze weer slapen; zo vervallen zij dan toch in dezelfde kwaal die onze ouderen met het instellen van deze viering wilden uitroeien. Ze haasten zich de viering te beëindigen op dit uur dat voor meer laksen en zorgelozen een goede gelegenheid biedt opnieuw te gaan slapen. Maar dat moet men absoluut vermijden zoals we in het vorig boek bij de beschrijving van de gebedsdiensten van de Egyptenaren vollediger uiteengezet hebben [3], opdat namelijk de zuivering die er in ons plaatshad door een nederige belijdenis en door de morgengebeden niet weer bezoedeld wordt door het opkomen van een overvloed van natuurljk lichaamsvocht of bedorven door een begoocheling van de vijand, of nog, opdat zelfs de verkwikking, die een zuivere en eenvoudige slaap schenkt, de vurigheid van onze geest niet zou onderbreken en ons niet heel de dag door lui en futloos zou maken, krachteloos als we dan zijn door de verdoving van de slaap.

5.2. Om dit euvel te vermijden -en alhoewel ze op bepaalde dagen nog voor het kraaien van de haan opstaan- verlengen de Egyptenaren, nadat de voorgeschreven viering ontbonden is, de nachtwake tot het dag wordt. Zo treft de opkomende dageraad hen aan in vurigheid van geest en maakt hen, heel de dag door, geestdriftig en waakzaam zonder weerga; ze ontvangt hen voorbereid voor de strijd en, door de volgehouden nachtwake en de geestelijke meditatie, gesterkt tegen de dag-strijd met de duivel.

 

6.1. We dienen ook te weten dat onze ouderen die meenden deze morgenviering te moeten invoeren niets veranderden aan de vroegere gewoonte betreffende de psalmen: het slot van de nachtdienst bleef zoals het altijd was geweest. Inderdaad, tot op de huidige dag zingen zij op het einde van de nachtwake, die gewoonlijk geëindigd is na het kraaien van de haan maar voor de dageraad, de lofzangen die wij in onze streek genomen hebben voor de morgenviering namelijk psalm honderdachtenveertig die begint met de woorden: “Loof de Heer vanuit het hemelgewelf” en de volgende twee. Zij kozen echter de psalmen vijftig, tweeënzestig en negenentachtig (Psalm 51, 63 en 90) voor deze nieuwe viering. Tenslotte wordt in Italië in alle kerken tegenwoordig ook psalm vijftig (Psalm 51) gezongen na de morgen-lofzangen wat ongetwijfeld hier zijn oorsprong heeft.

 

7.1. Wie in de terts, sext of noon er nog niet is bij de oratie, dit is voor het einde van de eerste psalm, verstout zich niet meer de bidplaats binnen te gaan en zich bij de psalmodiërende broeders aan te sluiten. Hij blijft voor de deur staan en wacht daar het einde van de viering af. Als de broeders buitenkomen werpt hij zich ter aarde bij wijze van penitentie en vraagt zo vergiffenis voor zijn nalatigheid en telaatkomen, beseffend dat hij op geen enkele andere manier die fout, uit lauwheid bedreven, weer kan goedmaken, en dat hij zelfs niet kan toegelaten worden tot de viering die op die uren volgt als hij niet op staande voet, gedreven door ware nederigheid, voldoening geeft voor zijn nalatigheid.

 

7.2. Voor de nachtelijke gebedsdienst evenwel krijgt een telaatkomer tijd tot aan de tweede psalm als hij tenminste voor het einde van die psalm, als de broeders zich prosterneren voor het gebed, nog vlug op zijn plaats tussen de broeders is kunnen gaan staan; komt hij later, al is het maar een klein beetje, dan treft hem dezelfde blaam en moet hij dezelfde penitentie ondergaan als we boven vermeld hebben.

 

8.1. Aan de nachtwake die elke week van ‘s avonds tot aan het oplichten van de zaterdag gehouden wordt stelden de ouderen in de winter, omdat de nachten dan langer zijn in alle kloosters als limiet het vierde kraaien van de haan. Zo blijven er, na een wake die de hele nacht heeft geduurd, goed twee uur over om te rusten en, terwijl ze genoegen nemen met deze korte rust ter vervanging van de nachtrust, riskeren zij niet heel de dag door slap en suf te zijn van slaperigheid.

 

8.2. Ook wij dienen dit met grote zorgvuldigheid in acht te nemen op de volgende manier: genoegen nemend met de slaap die ons wordt toegestaan na het einde van de vigiliën tot aan de dageraad, dit is tot aan de morgen-psalmen, moeten we daarna heel de dag doorbrengen met werken en met het vervullen van de nodige diensten, om niet de indruk te wekken, al te zeer uitgeput door de vigiliën, de slaap die we aan de nacht onttrokken overdag weer in te halen en dus, in plaats van de rust van het lichaam te beperken, alleen maar de nacht met zijn verkwikkende slaap, voor de dag te hebben geruild. We kunnen immers onmogelijk ons zwakke lichaam een ganse nacht zonder rust laten en ‘s anderendaags, zonder dat slaperigheid en loomheid geest en ziel hinderen, onze waakzaamheid onverminderd behouden. Deze zou er zelfs meer door belemmerd dan bevorderd worden als we niet na de vigiliën, al was het maar heel even, zouden geslapen hebben.

 

8.3. En daarom, zoals we boven zeiden, als we voor de dageraad, als is het maar één uur, kunnen weggeraken in de slaap, zullen al de uren van onze wake, die we gedurende heel de nacht in gebed doorbrachten, winst betekenen omdat we, door aan de natuur te geven wat haar toekomt, niet genoodzaakt zullen zijn overdag weer in te halen wat we aan de nacht onttrokken hebben. Want ongetwijfeld zal ons lichaam álles terugeisen als we álles willen weigeren en niet, op een redelijke manier, slechts een deel afnemen, of juister uitgedrukt, als we niet het overtollige maar het noodzakelijke willen afsnijden.

 

8.4. Want we moeten een woekerrente betalen als we, onbezonnen en onredelijk overdrijvend, de vigiliën verlengen tot aan de dageraad. Onze ouderen verdelen ze dan ook in drie delen om zo de vermoeidheid te verminderen en aan het afgematte lichaam door een kleine ontspanning wat verlichting te schenken. Eerst zingen ze rechtstaand drie antifonen, maar daarna gaan ze zitten op de grond of op zeer lage banken; in die houding antwoorden ze op drie psalmen die door een broeder voorgezongen worden maar zo dat telkens een andere voorzanger aan de beurt komt. In dezelfde rusthouding luisteren ze daarna naar drie lezingen. Zo verminderen ze de vermoeidheid van het lichaam en kunnen ze met des te grotere aandacht van de geest de vigiliën vieren.

 

9.1. En dit is de reden waarom men in gans het Oosten, sinds de prediking van de apostelen, toen de fundamenten gelegd werden voor de christelijke godsdienst en het christelijk geloof, besloten heeft deze vigiliën in de nacht voor de zaterdag te vieren: onze Heer en Verlosser werd op een vrijdag gekruisigd en de leerlingen, geheel ontredderd door zijn passie bleven de ganse nacht door waken zonder hun ogen ook maar even de rust van de slaap te gunnen. Daarom werd van toen af deze nacht gekozen voor het vieren van de vigiliën -een observantie die tot op de huidige dag in heel het Oosten in ere wordt gehouden.

 

9.2. Daarom ook meent men terecht in alle kerken van het Oosten, dat het opheffen van het vasten op zaterdag na zo’n vermoeiende vigiliën teruggaat tot een beslissing van de apostelen. Het sluit overigens ook aan bij een gezegde uit Prediker, dat, al heeft het een andere mystieke[4] zin, ook betekent dat ons werd opgedragen op beide dagen, dit is op de zevende en op de achtste een gelijke viering te houden; er wordt gezegd: “Geef een deel aan die zeven en ook aan die acht” (Prediker 11,2). Ook degenen die duidelijk vrij staan tegenover alle Joodse superstitie moeten dit niet beschouwen als een deelnemen aan het Joodse feest; het dient slechts tot herstel van het vermoeide lichaam, dat gemakkelijk zou gaan verzwakken en bezwijken wanneer het, gans het jaar door, elke week vijf dagen zou blijven vasten en niet, tenminste tijdens dit intermezzo van twee dagen, weer op krachten zou kunnen komen.

 

10.1. In enkele van onze westerse gemeenschappen echter, en wel vooral in de stad Rome, kennen sommigen de reden niet van deze verzachting en menen dat men zich geenszins moet aanmatigen zaterdags het vasten op te heffen aangezien, zo beweren ze, Petrus op die dag, voor zijn strijd met Simon, gevast heeft. Uit het verhaal blijkt veeleer dat hij dit niet deed omdat het een vastgestelde gewoonte was maar omdat het conflict waarin hij betrokken was hem ertoe dwong; bij die gelegenheid deed Petrus immers een beroep op zijn leerlingen niet voor een algemene maar blijkbaar voor een speciale vasten. Dit was overbodig geweest zo het normaal geweest was, op grond van een vastgestelde gewoonte, zaterdags te vasten; en hij zou evengoed ook op een zondag dit vasten gevraagd hebben als die omstandigheid van die strijd hem daartoe had gebracht. Op grond hiervan moest men zeker dit vasten niet onmiddellijk als verplichte regel gaan afkondigen aangezien het zijn oorsprong niet had in een algemene observantie en slechts voor één keer door een noodsituatie werd afgedwongen.

 

11.1. Maar ook het volgende moet men weten: zondags viert men voor het middagmaal slechts één officie waarin dan, uit eerbied voor de zondagse viering en de communie (zie Instellingen 3,2), de psalmen, gebeden en lezingen plechtiger en met groter vurigheid voorgedragen en beluisterd worden terwijl ze oordelen op die manier aan terts, sext en noon samen te voldoen. Dit gebeurt trouwens zo dat aan de gebedsdienst geenszins tekort wordt gedaan aangezien er lezingen worden bijgevoegd, terwijl van de andere kant, bij vergelijking met de overige dagen, een zekere afwisseling en ontspanning aan de broeders gegund wordt uit eerbied voor de verrijzenis van de Heer. Deze praktijk wijst erop dat ze de observantie van de week wat willen matigen en wegens de afwisseling die ze meebrengt roept ze ertoe op naar de terugkeer van die dag plechtiger, als naar een feestdag, uit te zien; en dit vooruitzicht maakt dat je het vasten van de komende week minder scherp aanvoelt. Inderdaad, je kunt met meer sereniteit een vermoeienis doorstaan en je zonder tegenzin van je taak kwijten als een zekere afwisseling of verandering bij het werk, hoe miniem ook, geboden wordt.

 

12.1. Tenslotte, op die dagen, dit is zaterdags en zondags en in de feestperioden, wanneer men gewoon is zowel een middag- als een avondmaal aan de broeders te verschaffen worden de avond-psalmen niet gebeden, noch voor de maaltijd noch erna, zoals men gewoon is bij het middagmaal op feestdagen of bij de vastgestelde maaltijd na een vastendag wanneer men, voor en na het eten de gewone psalmen bidt. Men gaat aan tafel na een eenvoudig gebed en men besluit de maaltijd met datzelfde gebed. Het motief hiervoor is dat deze maaltijd voor de monniken geen gewone regel is en dat niet iedereen eraan deel hoeft te nemen; slechts de broeders-pelgrims die toevallig langskomen, degenen die minder gezond zijn en zij die het persoonlijk verlangen gaan er naartoe.

 

[1] zie Collatio 14,8

[2] voor de zevende dienst zie Instellingen 4,19.2

[3] zie Instellingen 2,11 en13

[4] zie Collatio 14,8