Zeno, abt

ABT ZENO

1 (235) Abt Zeno, leerling van abt SiIvanus, zei eens: Ga  niet wonen op een beroemde plaats, ga niet samenleven met iemand van grote naam en leg nooit een fundering om u een kluis te bouwen.

2 (236) Dit wordt verteld van abt Zeno: Aanvankelijk wilde hij helemaal niets aannemen, en zo gingen zij, die iets kwamen brengen, teleurgesteld weer heen, omdat hij het niet aannam. Anderen kwamen tot hem met de bedoeling iets te ontvangen van zo een groot ouderling, maar hij kon hun niets geven, en zo gingen ook zij teleurgesteld heen. Toen zei de grijsaard: “Wat moet ik doen? Zowel zij die iets brengen, zijn teleurgesteld, als zij die iets willen ontvangen. Dit lijkt me nuttiger: als iemand iets brengt, neem ik het aan, en als iemand iets vraagt, verschaf ik het hem”. Zo deed hij, en hij had zelf rust en stelde allen tevreden.

3 (237) Eens bracht een Egyptische broeder abt Zeno in Syrië een bezoek en hij beschuldigde zich bij de grijsaard van zijn gedachten. Maar deze verwonderde zich en zei: “De Egyptenaren verbergen de deugden die ze bezitten, maar zij beschuldigen zich steeds van de tekortkomingen die ze niet bezitten. De Syriërs echter en de Grieken zeggen deugden te hebben, die ze niet bezitten, terwijl ze de tekortkomingen, die ze wel bezitten, verbergen”.

4 (238) Eens kwamen er broeders bij hem met de vraag: Wat is de zin van wat er in Job geschreven staat: Zelfs de hemel is niet rein voor Hem? (Job 15,15) De grijsaard gaf hun ten antwoord: “De broeders hebben hun zonden in de steek gelaten om over de hemelen navorsing te doen! Welnu, dit is de verklaring van het woord: omdat Hij alleen rein is, daarom zei hij: Zelfs de hemel is niet rein”.

5 (239) Men zegt van abt Zeno dat hij eens, toen hij in de Skêtis verbleef, ’s nachts zijn kluis verliet omdat hij naar het wad wiIde gaan. Maar hij verdwaaIde en bracht drie dagen en drie nachten door met gaan. Toen gaf hij het op, en uitgeput Iiet hij zich neervallen om te sterven. En zie, daar stond een jongetje voor hem met een brood en een kruik water, en het sprak tot hem: “Sta op en eet!” (1 K 19,7) Hij stond op, maar begon te bidden, want hij dacht dat het inbeelding was. Maar het zei tot hem: “U hebt goed gehandeld”. En opnieuw begon hij te bidden, voor de tweede en de derde keer. En het sprak tot hem: “U hebt goed gehandeld”. Dan stond de grijsaard op, nam er wat van en at. Vervolgens zei het tot hem: “Zo ver aIs u gegaan bent, zo ver bent u ook van uw kluis verwijderd. Maar sta op en volg mij”. En ogenblikkelijk bevond hij zich in zijn kluis. De grijsaard zei toen tot hem: “Kom binnen, en verricht voor ons een gebed”. Maar toen de grijsaard binnen was, verdween het kind.

6 (240) Toen abt Zeno een ander maal door Palestina rondtrok, ging hij uitgeput zitten bij een komkommeraanplanting om ervan te eten. En zijn gedachte zei hem: “PI uk toch een komkommertje en eet het op! Wat heeft dat te betekenen!” Maar hij gaf zijn gedachte ten antwoord: “Dieven worden gestraft. Probeer derhalve eens, of je de straf verdragen kunt”. Hij richtte zich op en bleef vijf dagen in de zonnegloed rechtstaan, totdat hij geheel verschroeid was. Toen sprak hij: “Die straf kan ik niet verdragen”. Daarop zei hij tot zijn gedachte: “Als je dat niet kunt, steel dan niet en eet er niet van!”

7 (241) Abt Zeno zei eens: Als iemand wiI dat God zijn gebed spoedig verhoort, moet hij, telkens wanneer hij opstaat en zijn handen naar God uitstrekt, voor alles, zelfs nog voordat hij bidt voor zijn eigen ziel, van harte bidden voor zijn vijanden. Waar hij God dan ook om moge vragen, Hij verhoort hem omwille van deze edele handelwijze.

8 (242) Men zegt dat er in een dorp iemand zoveel vastte, dat hij de naam van ‘de vaster’ kreeg. Toen abt Zeno van hem hoorde, liet hij hem bij zich roepen. En deze ging met vreugde. Na een gebed namen ze plaats. Dan begon de grijsaard in stilte te werken. Omdat de vaster niets vond om met hem te bespreken, werd hij meer en meer gekweld door verveling. Tenslotte zei hij tot de grijsaard: “Bid voor mij, abba, ik wil vertrekken”. De  grijsaard vroeg: “Waarom?” En hij antwoordde: “Omdat mijn hart als het ware in brand staat en ik niet weet wat eraan scheelt. Toen ik in het dorp was, vastte ik tot de avond en nooit overkwam me zoiets”. Toen sprak de grijsaard tot hem: “In het dorp ontving u uw voedsel van uw oren. Maar ga nu heen en eet van nu af aan op het negende uur’. En als u iets verricht, verricht het in het verborgene”. En toen hij dit ging uitvoeren, wachtte hij met beklemd gemoed het negende uur af. En zij die hem kenden zeiden: “De vaster is van de duivel bezeten!” Maar hij ging alles aan de grijsaard vertellen. Deze antwoordde hem echter: “Dit is nu de weg volgens God”.