ABT ZACHARIAS
1 (243) Abt Macarius zei tot abt Zacharias: “Zeg me eens het werk van de monnik”. Hij zei hem: “Dat vraagt u aan mij, vader!” En abt Macarius weer: “Ik ben zeer tevreden over u, Zacharias, mijn kind. Er is namelijk iemand, die me aanzet om dat te vragen aan u”. Toen antwoordde Zacharias hem: “Naar mijn mening, vader, zich in alles geweld aandoen, dat is de monnik”.
2 (244) Toen abt Mozes eens water ging scheppen, trof hij abt Zacharias in gebed aan bij de put, terwijl de Geest Gods op hem rustte.
3 (245) Abt Mozes zei eens tot zijn broer Zacharias: “Zeg me, wat moet ik doen?” Op het horen hiervan echter wierp hij zich voor zijn voeten ter aarde en sprak: “U, vader, vraagt dat aan mij!” De grijsaard zei hem: “Geloof me, Zacharias, mijn kind, ik zag de Heilige Geest op u neerdalen, en daarom moet ik u die vraag wel stellen”. Toen nam Zacharias de doek? van zijn hoofd, wierp hem onder zijn voeten, vertrapte hem en zei: “Wie zich niet op deze wijze laat vermorzelen, kan geen monnik zijn”.
4 (246) Toen abt Zacharias in de Skêtis verbleef, kreeg hij eens een visioen. Hij stond op en ging het aan zijn vader Karioon vertellen. De grijsaard nu was een werker en niet op de hoogte van zulke zaken. Hij stond op en diende hem een pak slaag toe, zeggend dat het van de duivel kwam. Maar de gedachte bleef voortduren. Daarom stond hij op en ging ’s nachts naar abt Poimên om hem het gebeurde te verhalen en te zeggen hoezeer zijn binnenste gloeide. De grijsaard nu zag dat het van God kwam en hij sprak tot hem: “Ga naar die en die grijsaard en wat hij u ook mag zeggen, doe het!” Hij ging dus naar die grijsaard, maar nog voordat hij hem iets gevraagd had, zei de grijsaard hem reeds alles, en ook dit: “Het visioen komt van God. Maar keer terug en onderwerp u aan uw vader”.
5 (247) Abt Poimên vertelde het volgende: Toen abt Zacharias op sterven lag, vroeg abt Mozes hem: “Wat ziet u?” En hij antwoordde hem: “Zou het niet beter zijn te zwijgen, vader?” En hij zei: “Zeker kind, zwijg maar”. Op het uur van zijn dood nu was abt Isidorus gezeten [gezeten: in stil gebed]. Hij sloeg zijn ogen op naar de hemel en zei: “Verblijd u, Zacharias, mijn kind, want de poorten van het Koninkrijk der hemelen gingen voor u open”.