Theodorus van de Enaton, abt

ABT THEODORUS VAN DE ENATON

1 (297) Abt Theodorus van de Enaton zei: In mijn jonge jaren woonde ik in de woestijn. Ik ging eens naar de bakkerij om er twee maten tarwemeel te verwerken en ik trof daar een broeder aan, die broden wilde bakken, maar hij had niemand om hem een handje te helpen. Ik liet daarom mijn zaken rusten en hielp hem een handje. En toen ik ermee klaar was, kwam er een andere broeder, en ook deze hielp ik een handje en ik bakte zijn broodjes. Daarna kwam er een derde, en ik deed insgelijks, en zo deed ik ook met elkeen die aankwam. En ik verwerkte aldus zes maten tarwemeel. Ten laatste bewerkte ik ook de twee maten tarwemeel van mezelf, toen er niemand meer kwam opdagen.

2 (298) Men zegt van abt Theodorus en abt Lucius, beiden van de Enaton, dat ze vijftig jaar doorbrachten met de spot te drijven met hun gedachten. Zij spraken namelijk aldus: “Als deze winter voorbij is, gaan we verhuizen”. Maar als dan de zomer weer aanbrak, zeiden ze: “Als deze zomer voorbij is, gaan we hier vandaan”. En zo handelden ze ieder jaar, deze onvergetelijke Vaders.

3 (299) Abt Theodorus van de Enaton zei: Als God ons onze slordigheden in onze gebeden en onze verstrooidheden tijdens de psalmen aanrekent, is er geen redding voor ons mogelijk.