1 (407) Abt Johannes van het gebied van de Cellen vertelde het volgende: In Egypte leefde een zeer schone en schatrijke overspelige vrouw en de notabelen maakten haar het hof. Op zekere dag nu bevond ze zich toevallig bij de kerk en ze besloot er eens binnen te gaan. Maar de subdiaken die bij de ingang stond, liet haar niet door, zeggend: “U bent niet waardig Gods huis binnen te gaan, want u bent onrein”. En terwijl ze stonden te kibbelen, hoorde de bisschop het lawaai en kwam zijn huis uit. De overspelige zei hem: “Hij laat me de kerk niet in!” Maar de bisschop zei haar: “Het is u niet geoorloofd binnen te gaan omdat u onrein bent”. Toen kreeg zij berouw en ze zei hem: “Ik bedrijf geen overspel meer”. En de bisschop weer: “Als u hier uw kostbaarheden brengt, weet ik dat u geen overspel meer zult bedrijven”. En toen zij ze gebracht had, nam hij ze en verbrandde ze in het vuur. Daarna ging ze de kerk binnen, terwijl zij wenend sprak: “Als dit hier op aarde al zo geschiedt, wat zal ik dan in het hiernamaals moeten verduren!” Ze kwam tot inkeer en werd een vat van uitverkiezing.
2 (408) Abt Johannes van Thêbais zei: De monnik behoort op de eerste plaats de nederigheid eigen te maken, want dat is het eerste gebod van de Heer. Hij zegt immers: Zalig de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen (Mt 5,3).