Johannes de Eunuch

1 (401) Toen abt Johannes de Eunuch nog jong was, vroeg hij eens aan een grijsaard: “Hoe is het mogelijk, dat u het werk Gods zo kalm hebt kunnen verrichten, terwijl wij het met inspanning nog niet klaarspelen?” En e grijsaard sprak: “Wij waren daartoe in staat omdat de hoofdzaak voor ons het werk Gods is en de behoeften van het lichaam het minste. U evenwel beschouwt de behoeften van het lichaam als de hoofdzaak en het werk Gods als niet zo noodzakelijk. Daarom kost het u inspanning. En daarom zei de Verlosser tot zijn leerlingen: Kleingelovigen (Mt 6,30), zoekt eerst het Rijk Gods en dit alles zal u op de koop toe gegeven worden (Mt 6,33).

2 (402) Abt Johannes zei: Onze Vader, abt Antonius, heeft gezegd: “Nooit heb ik mijn voordeel gesteld boven het geestelijk nut van mijn broeder”.

3 (403) Abt Johannes de Ciliciër, de overste van Raithoe [Raithoe ligt op het Sinaïtische schiereiland, aan de Rode Zee], zei tegen zijn broeders: Kinderen, wij zijn de wereld ontvlucht. Laten we evenzo de begeerten van het vlees vluchten.

4 (404) Ook zei hij: Laten we onze Vaders navolgen! In hoeveel gestrengheid en rust hebben zij hier neergezeten!

5 (405) Hij zei ook: Laten wij deze plaats, kinderen, niet bezoedelen! Onze Vaders hebben hem gezuiverd van duivels.

6 (406) Verder zei hij: Op deze plaats wonen asceten, geen handelaars.