Gelasius

ABT GELASIUS

Gelasius leefde eerst als kluizenaar en stichtte daarna een klooster bij Nikopolis, nu Emmaus. Hij verdedigde moedig de besluiten van het concilie van Chalkêdoon (451), toen Palestina verscheurd werd door een felle geloofsstrijd . Hij verzette zich vooral tegen de monofysiet Theodosius, die de rechtmatige patriarch van Jeruzalem, Juvenalis, verjaagd had en die steunde op ·de meeste monniken.

(176) Men zegt het volgende van abt Gelasius: Hij bezat een Bijbel in leren band ter waarde van achttien muntstukken. Het werk bevatte heel het Oude en Nieuwe Testament met de hand geschreven. Het lag open in de kerk, zodat elkê broeder, als hij het verlangde, erin kon lezen. Nu kwam er eens een broeder uit de vreemde de grijsaard een bezoek brengen en toen hij het zag, ontbrandde zijn begeerte ernaar: hij stal het en vertrok. De grijsaard ging hem niet achterna om hem in te halen, hoewel hij de toestand heel goed begreep. De ander ging naar de stad en zocht het daar te verkopen. En toen hij iemand gevonden had die het wilde kopen, vroeg hij als prijs zestien muntstukken. Hij die het wiIde kopen zei hem echter: “Geef het me, dan laat ik het eerst schatten, en daarna betaal ik u de prijs”. En hij gaf het hem. Hij ging er toen mee naar abt Gelasius om het te laten schatten, en noemde hem de hoeveelheid die ook de verkoper hem genoemd had. De grijsaard zei: “Koop het gerust, want het ziet er goed uit en het is de prijs, die u noemde, waard”.

De man vertrok dus, maar zei tegen de koper iets anders dan de grijsaard gezegd had. Hij zei namelijk: “Zie, ik heb het laten zien aan abt Gelasius en die zei me, dat het duur is en de prijs, die u noemde, niet waard”. Op het horen hiervan zei de .ander tot hem: “Heeft de grijsaard u niets anders gezegd?” Hij antwoordde hem: “Neen”. Toen sprak hij: “Ik wil het niet meer verkopen”. Hij kwam tot inkeer, ging berouwvol naar de grijsaard en smeekte hem het aan te nemen. Maar de grijsaard weigerde het te aanvaarden. Toen zei de broeder tot hem: “Als u het niet aanneemt, heb ik geen rust meer”. Hierop sprak de grijsaard tot hem: “Als u geen rust meer hebt, wel, dan neem ik het aan”. En die broeder bleef daar tot zijn dood, gesticht door de handelwijze van de grijsaard.

2 (177) Aan deze abt Gelasius werd eens een kluis met bijbehorend lapje grond nagelaten door een grijsaard, zelf eveneens monnik, en die woonde in de buurt van NikopoIis. Een van de landbouwers nu van Vacatus, de toenmalige bestuurder van Nikopolis in Palestina, was famiIie van de overleden grijsaard. Hij wendde zich tot die Vacatus en verzocht dat lapje grond te krijgen, omdat dat hem naar zijn mening rechtens toekwam.

Vacatus nu was een onstuimig man en probeerde met geweld de grond van abt Gelasius los te krijgen. Abt Gelasius wenste echter een monnikskluis niet aan een wereldling over te doen, en daarom gaf hij niet toe. Als antwoord hierop bespiedde Vacatus de lastdieren van abt Gelasius, toen zij de olijven uit het nagelaten terrein wegdroegen, liet ze met geweld wegvoeren, sloeg de olijven in zijn eigen huis op en liet nog juist de dieren met hun drijvers, na ze met smaad overladen te hebben, los. Over de opbrengst maakte de heilige grijsaard zich geen zorg, maar wat het eigendomsrecht over de grond aanging, gaf hij om genoemde reden niet toe. Hierop ontvlamde Vacatus in woede, en omdat ook andere belangen hem daartoe noopten – hij was nu eenmaal een ruziemaker – begaf hij zich naar Konstantinopel, de reis te voet afleggend.

Toen hij in de buurt van Antiochië kwam, hoorde hij spreken van de heilige Simeoon, die toendertijd straalde als een groot licht, omdat hij de mate van het menselijke overschreed. En als christen begeerde hij de heilige te aanschouwen. Toen de heilige Simeoon vanaf zijn zuil zag dat hij terstond het klooster wilde binnengaan, vroeg hij: “Waar komt u vandaan? En waar gaat u heen?” Hij antwoordde: “Ik kom uit Palestina en ga naar Konstantinopel”. En de ander weer: “En wat is de reden?” Toen zei Vacatus tot hem: “Om allerlei zaken. En ik hoop door de gebeden van uw heiligheid terug te kunnen keren en dan uw heiIige voetsporen te vereren”. De heiIige Simeoon echter zei tot hem: “WiIt u, op wie onder de mensen geen hoop meer bestaat, mij niet zeggen, dat u tegen de man Gods gaat getuigen? Maar uw reis zal niet voorspoedig zijn, en u zult uw huis niet weerzien. Als u luistert naar mijn raad, dan vertrekt u van hier, gaat naar hem toe en betuigt hem uw spijt, tenminste als u de plaats nog levend bereikt.

Spoedig daarop werd hij door koorts aangetast. Zijn gezellen legden hem op een draagbaar en zo trachtte hij, volgens het woord van de heilige Simeoon, zijn land te bereiken om abt Gelasius zijn spijt te betuigen. Maar bij aankomst te Beiroet stierf hij zonder zijn huis teruggezien te hebben, volgens de voorspelling van de heilige. Deze gebeurtenissen heeft zijn zoon, eveneens Vacatus geheten, na de dood van zijn vader aan vele en geloofwaardige mannen verteld.

3 (178) Ook dit hebben vele van z i jn leerlingen verteld: Eens was er vis gebracht. De kok braadde hem en bracht hem naar de cellerier. Toen de cellerier, om een of andere dringende reden even het magazijn verliet, Iiet hij de vis in een kom op de grond achter en beval aan een van de kleine knaapjes van de heilige Gelasius er goed op te passen totdat hij weer terug zou zijn. Het kind nu likte zich de lippen af, en begon gretig de vis op te eten. Toen de cellerier binnenkwam en zag dat hij zat te eten, werd hij woedend, en omdat het kind op de grond gezeten was, schopte hij het in den blinde. Maar door een of ander ongeluk raakte hij een vitaal lichaamsdeel: het kind viel in onmacht en stierf. I n zijn angst legde de cellerier hem op zijn eigen bed, dekte hem toe en ging zich toen neerwerpen voor de voeten van abt Gelasius, terwijl hij hem het gebeurde vertelde. Deze nu gelastte hem het aan niemand anders te zeggen en droeg hem op om het kind, als allen ’s avonds te ruste waren gegaan, naar het priesterkoor te brengen, het neer te leggen voor het altaar en heen te gaan. De grijsaard begaf zich dan naar het priesterkoor, ging daar staan bidden en, toen het uur van het nachtelijk psalmgezang aanbrak en de broeders zich verzamelden, kwam de grijsaard naar buiten met het jongetje. En niemand heeft iets van het gebeurde afgeweten, behalve hij en de cellerier, tot aan zijn dood.

4 (179) Het volgende zeiden van abt Gelasius niet alleen zijn leerlingen, maar ook velen van hen, die hem geregeld bezochten, verhaalden hetzelfde. Ten tijde van het oecumenisch concilie van Chalkêdoon probeerde Theodosius, die in Palestina het schisma van Dioscorus als eerste begonnen was, de bisschoppen die van plan waren naar hun eigen kerken terug te keren voor te zijn. Ook hij bevond zich namelijk te Konstantinopel, want hij was uit zijn eigen vaderland weggejaagd, omdat hij altijd plezier had in ordeverstoringen. Hij begaf zich naar abt Gelasius naar diens klooster en belasterde het concilie als zou het het leerstuk van Nestorius bekrachtigd hebben. Hij meende daardoor de heilige te kunnen inpalmen, om zijn medewerking te hebben bij zijn eigen sluwheden en bij het schisma, dat hijzelf verwekt had.

Uit het gedrag echter van de man en ook door het inzicht, dat hem van Godswege geschonken werd, begreep de abt het verderfelijke van zijn voorstel. Hij liet zich door diens afvalligheid niet meesleuren, zoals bijna al zijn tijdgenoten. Hij bracht hem naar behoren zijn onwaardig gedrag onder ogen en stuurde hem heen. Hij liet namelijk de knaap halen, die hij van de dood had opgewekt, en zei op plechtige toon: “Als u wilt discuteren over geloofszaken hebt u hier iemand die naar u luistert en met u discuteert”. Door deze woorden beschaamd, begaf Theodosius zich naar de heilige stad en palmde alle monniken in onder het voorwendsel van ijver voor God. Zelfs de keizerin die daar juist vertoefde, palmde hij in. Zo genoot hij haar medewerking en bezette met geweld de troon van Jeruzalem. Hij legde er beslag op door moorden en door andere goddeloosheden en gruwelen te bedrijven, die velen zich tot op de dag van vandaag herinneren.

Nu hij hem in zijn bezit had en het beoogde doel had bereikt, wijdde hij zeer vele bisschoppen, die hij de tronen liet bezetten van die bisschoppen, die nog niet huiswaarts gekeerd waren. Toen ontbood hij Gelasius en nodigde hem uit in het heiligdom, waar hij hem zowel lijmde als probeerde bang te maken. Toen deze nu het heiligdom binnentrad, zei Theodosius: “Vervloek JuvenaIis!” Zonder ook zelfs maar ontsteld te geraken zei de abt: “Ik ken geen andere bisschop van Jeruzalem dan Juvenalis”. Theodosius nu vreesde, dat anderen diens vrome ijver zouden navolgen en daarom Iiet hij hem op onopvallende wijze buiten de kerk leiden. De aanhangers van het schisma namen hem over, stapelden hout rondom hem op en dreigden hem te verbranden. Maar toen ze zagen, dat hij ook daardoor in geen enkel opzicht toegaf of bang werd, en bezorgd voor een volksoploop wegens zijn grote beroemdheid – maar dit alles geschiedde krachtens de goddelijke Voorzienigheid – lieten ze de martelaar ongedeerd gaan, die in zoverre het hem betrof zich reeds aIs brandoffer aan Christus had opgedragen.

5 (180) Men zegt van hem, dat hij in zijn jeugd het bezitloze en teruggetrokken leven leidde. Maar in die tijd waren er zeer vele anderen, die op dezelfde plaatsen hetzelfde leven als hij omhelsd hadden. Onder hen bevond zich een grijsaard, die in de hoogste mate eenvoudig en bezitloos leefde. Tot aan zijn dood bewoonde hij een kluis, bestaande uit één kamer, hoewel hij in zijn ouderdom leerlingen had gehad. Een van zijn vormen van ascese bestond hierin dat hij als regel geen twee onderklederen bezat en geen voorzorgen nam voor de volgende dag, zelfs voor hen, die tot aan zijn dood met hem samenleefden. Toen nu abt Gelasius met Gods hulp het klooster gebouwd had, werden hem ook vele landerijen aangeboden. Ook verwierf hij zich de lastdieren en de runderen, die voor de behoeften van het klooster nodig waren. Want Hij, die eertijds aan de goddelijke Pachomius ingaf om een kloostergemeenschap te stichten, hielp nu ook hem bij heel de inrichting van het klooster.

De bovengenoemde grijsaard nu zag hoezeer hij zich daaraan wijdde, en omdat hij jegens hem een oprechte liefde koesterde, sprak hij tot hem: “Ik ben bang, abt Gelasius, dat uw gedachte opgeslorpt wordt door uw landerijen en de overige bezittingen van het klooster”. Maar hij antwoordde hem: “Uw gedachte zal eerder opgeslorpt worden door de priem, waarmee u werkt, dan de gedachte van Gelasius door zijn bezittingen”.

6 (181) Men zegt van abt Gelasius, dat hij dikwijls bekoord werd door de gedachte naar de woestijn te gaan. Op zekere dag zei hij tot zijn leerling: “Doe me een plezier, broeder, als ik iets vreemds zou doen, verdraag het dan en zeg niets tegen mij deze week”. Hij nam toen een palmhouten staf en begon in de binnenhof rond te lopen, en als hij moe werd, ging hij even zitten, dan stond hij op en ging weer rondlopen. Toen de avond viel, zei hij tegen zijn gedachte: “Wie in de woestijn rondloopt, eet geen brood maar planten. Maar jij mag, omdat je zo zwak bent, een slaatje eten”. En toen hij dat gedaan had, zei hij opnieuw tegen zijn gedachte: “De woestijnbewoner ligt niet onder een dak, maar in de open lucht. Jij moet dus ook zo doen”. En hij legde zich neer en sliep in de binnenhof. Nadat hij nu drie dagen zo gedaan had, rondgewandeld binnen het klooster, tegen de avond een beetje andijvie gegeten en ’s nachts geslapen in de open lucht, raakte hij vermoeid en las zijn gedachte, die hem kwelde, de les door haar met deze woorden terecht te wijzen: “Als je de werken van de woestijn niet kunt volbrengen, blijf dan geduldig in je kluis zitten, beween je zonden en dwaal niet rond! Want overal ziet Gods oog de werken van de mensen, niets ontsnapt Hem en Hij begrijpt hen die het goede doen”.