Eupreprius, abt

ABT EUPREPIUS

1 (218) Abt Euprepius zei eens: Als je bij jezelf denkt dat God getrouw is en almachtig, geloof dan in Hem en je zult zijn weldaden deelachtig worden. Maar als je kleinmoedig bent, geloof je niet. En ook: Wij geloven allen, dat Hij almachtig is en wij geloven, dat alles voor Hem mogelijk is, maar geloof dan ook in Hem voor wat betreft uw eigen zaken, dat Hij ook in u wonderen werkt.

2 (219) Toen hij eens (door rovers) werd uitgeschud, ging hij ze nog helpen. En nadat zij alles wat zich binnen bevond weggesleept hadden, lieten zij zijn stok staan. Abt Euprepius zag hem staan en liep hen achterna, met de bedoeling hem te overhandigen. Maar zij wilden hem niet aannemen, bang als ze waren dat er dan iets zou kunnen gebeuren. Hij trof toen enkele reizigers en verzocht hun de stok aan hen te overhandigen, omdat ze toch dezelfde weg volgden.

3 (220) Abt Euprepius zei eens: De lichamelijke dingen zijn de grondstof. Wie de wereld bemint, bemint struikelblokken. Als het derhalve gebeurt dat we er iets van verliezen, moeten we dat met blijdschap en met lofprijzing aannemen, omdat we van zorgen af zijn.

4 (221) Een broeder vroeg abt Euprepius eens iets voor zijn leven. En de grijsaard sprak: “Eet hooi, draag hooi en slaap op hooi. Dat wil zeggen: veracht alle zaken en maak uw hart van staaI”.

5 (222) Een broeder vroeg eens aan dezelfde abt: “Hoe doet de vreze Gods zijn intrede in de ziel?” En de grijsaard sprak: “Als iemand de nederigheid, de bezitloosheid en het niet-oordelen verworven heeft, komt de vreze Gods bij hem binnen”.

6 (223) Eveneens zei hij: Laat vrees, nederigheid, spijsderving en berouw altijd bij u blijven.

7 (224)       In zijn eerste jaren bezocht abt Euprepius eens een grijsaard en hij zei hem: “Abba, zeg mij eens iets waardoor ik gered kan worden”. En deze antwoordde hem: “Wanneer u aan iemand een bezoek brengt, en u wiI werkelijk gered worden, spreek dan niet voordat de ander u een vraag stelt”. Door dit woord voelde hij zich beschaamd. Hij maakte een buiging om zich te verontschuldigen en zei: “Waarachtig, ik heb veel boeken gelezen, maar een dergelijke leer kende ik nog niet”. En zeer gesticht vertrok hij.