Epifanius, bisschop van Cyprus

DE HEILIGE EPIFANlUS, BISSCHOP VAN CYPRUS

Hij werd geboren in 315 te Eleutheropolis in Palestina, gelegen tussen Betlehem en Gaza. Als jongeman bracht hij een tijd door bij de monniken in Egypte en stichtte, twintig jaar later, een klooster bij zijn geboorteplaats, waarvan hij dertig jaar abt was. Vanaf zijn bisschopswijding in 367 bestreed hij fel Origenes, wiens leer hij evenwel niet juist begrepen had. Hij was geen oorspronkelijk denker, had een nogal vierkant karakter, zoals uit enkele spreuken blijkt, maar stond in hoge ere bij het volk wegens zijn gestreng leven. Hij stierf in 403.

(196) Eens verhaalde de heilige Epifanius, bisschop van Cyprus, het volgende: Toen er eens, in tegenwoordigheid van de heilige Athanasius de Grote kraaien rond de tempel van Serapis vlogen, krijsten ze onophoudelijk: kras, kras! De Grieken gingen voor de heiIige Athanasius staan en krijsten hem toe: “Lelijke oude, zeg op, wat krijsen de kraaien?’” En hij antwoordde: “De kraaien krijsen: kras, kras!” Nu betekent cras in het Latijn: morgen, en daarom vervolgde hij: “Morgen zult u de glorie van God zien!” (vgl. Ex 16,7) En de volgende dag kwam het bericht dat keizer Julianus gestorven was. Toen dat nu zo gebeurd was, liep men te hoop; men jouwde Serapis uit en zei: “Als je hem niet wilde, waarom heb je dan zijn geschenken aangenomen?”

2 (197) Eveneens vertelde hij dit: Er leefde ergens in Alexandrië een wagenmenner, de zoon van Maria, zijn moeder. Tijdens een paardenren kwam hij te vallen, maar hij stond ogenblikkelijk op, haalde degene die ten val had gebracht in, en werd winnaar. En heel de menigte juichte luid: “De zoon van Maria viel, stond op en overwon!” En terwijl deze uitroepen nog weerklonken, bereikte de menigte het bericht met betrekking tot de tempel van Serapis, dat de grote Theofilus was teruggekeerd, dat hij het beeld van Serapis had laten omverhalen en de tempel in zijn bezit had genomen.

3 (198) Aan de heilige Epifanius, bisschop van Cyprus, werd bericht door de abt van het klooster, dat hij in Palestina had: “Dank zij uw gebeden verwaarlozen wij onze canon niet, maar wij verrichten met ijver de Priem, de Terts, de Sext, de Noon en het avondgebed”. Maar hij gaf zijn ongenoegen over hen te kennen door hun te laten berichten: “Het is duidelijk dat u de andere uren van de dag wel verwaarloost, want dan bent u niet met hét gebed bezig. De ware monnik moet echter ononderbroken het gebed en het psalmgezang in zijn hart hebben”.

4 (199) Op zekere keer zond de heilige Epifanius iemand naar abt Hilarioon

Abt Hilarioon leefde van 291-371. Hij werd geboren in Gaza. Na zijn bekering tot het christendom volgde hij enige jaren de grote Antonius. Hij keerde terug naar Palestina, waar hij als kluizenaar leefde en de vader van het monnikendom in Palestina werd. Om de verering te ontvluchten, woonde hij op verschillende plaatsen. Hij stierf op Cyprus. Onze kennis van zijn leven ontlenen we bijna geheel aan de heilige Hiëronymus.

met het verzoek: “Kom, laten we elkaar nog eens weerzien alvorens we vertrekken uit het lichaam!” En toen hij gekomen was, waren zij beiden verheugd. Tijdens het eten nu werd er gevogelte binnengebracht. De bisschop nam de schotel en gaf hem aan abt Hilarioon. Maar de grijsaard zei: “Neemt u me niet kwalijk, sinds ik de monnikspij heb aangenomen, heb ik geen vlees meer gegeten”. Waarop de bisschop tot hem sprak: “En ik heb, sinds ik de monnikspij aannam, niemand laten gaan slapen, terwijl hij nog iets tegen me had, en ook ik ben niet gaan slapen met iets tegen iemand (vgl. Ef 4,26)”. Toen sprak de grijsaard tot hem: “Neemt u me niet kwalijk, uw levenswijze is beter dan de mijne”.

5 (200)       Eveneens zei hij: Als de voorafbeelding van Christus, Melchisedek, de stamvader van de Joden, Abraham,  gezegend heeft, hoeveel te meer zegent en heiligt dan Hij, die naar waarheid de Christus is, allen die in Hem geloven.

6 (201)       Eveneens zei hij: De Kananeese vrouw roept en wordt verhoord (vgl. Mt 15,22) en de vrouw met de bloedvloeiing zwijgt en wordt gezegend (vgl. Mt 9,22). De farizeeër evenwel schreeuwt en wordt veroordeeld, terwijl de tollenaar zijn mond zelfs niet opent en verhoord wordt (vgl. Lc 18,10-14).

7 (202)       Eveneens zei hij: De profeet David was gewoon te bidden voor het dag was (vgl. Ps 118/119,147), op te staan te middernacht (vgl. Ps 118/119,62), voor de dageraad aan te roepen (vgl. Ps 118/119,148), bij de dageraad gereed te staan (vgl. Ps 5,4), ’s morgens vroeg hulp te roepen, en ’s avonds en op het middaguur te smeken (vgl. Ps 54/55,18). En daarom sprak hij:Zevenmaal daags heb ik U geprezen (Ps 118/119,164).

8 (203) Verder zei hij eens: Zij, die bemiddeld zijn, moeten beslist christelijke boeken kopen, want alleen al het zien van die boeken op zich maakt ons trager in de zonde en spoort ons aan om eerder de gerechtigheid te gaan beoefenen.

9 (204) Verder zei hij eens: Een grote beveiliging om niet te zondigen is het lezen in de Heilige Schrift.

10 (205) Verder zei hij eens: Een steile bergwand en een diepe afgrond is de onkunde van de Heilige Schrift.

11 (206) Verder zei hij eens: Men pleegt grotelijks verraad aan zijn redding als men niets afweet van Gods wetten.

12 (207) Eveneens zei hij: De misslagen van de rechtvaardigen betreffen de lippen, maar die van de goddelozen komen van heel het lichaam. Daarom zingt David: Heer, plaats een wacht aan mijn mond en een versterkte deur rondom mijn lippen (Ps 140/141,3), Ik sprak: ik zal mijn wegen bewaken om niet te zondigen met mijn tong (Ps 38/39,2).

13 (208) Men stelde eveneens aan hem de vraag: “Waarom heeft de Wet tien geboden, terwijl er maar negen zaligsprekingen zijn?”” Hij nu antwoordde: “Gelijk van aantal als de Egyptische plagen zijn de tien geboden, terwijl het beeld van een driemaal herhaalde Drieëenheid het getal van de zaligsprekingen is”.

14 (209) Ook vroeg men hem: “Kan een enkele rechtvaardige God doen zwichten?” En hij antwoordde: Ja. Want Hijzelf sprak: “Spoort me er één op die recht en gerechtigheid bedrijft, en Ik zal heel het volk genadig zijn” (vgl. Jr 5,1[1]).

15 (210) Eveneens zei hij: Als de zondaars tot inkeer komen, stelt God zich tevreden met het kapitaal, zoals bij de overspelige vrouw, de moordenaar en de tollenaar, maar van de rechtvaardigen eist Hij nog rente op. Daarop slaat dan ook het woord dat Hij tot de apostelen richtte: Als uw gerechtigheid niet overvloedig is en groter dan van de schriftgeleerden en Farizeeën, zult u het Rijk der hemelen niet binnengaan (Mt 5,20).

16 (211) Ook dit zei hij dikwijls: God verkoopt de gerechtigheid voor wel heel weinig aan hen die haar willen kopen: een klein stukje brood, een doodgewoon kledingstuk, een beker koud water en een enkele cent.

17 (212) Tenslotte voegde hij er nog dit aan toe: Als een mens leent van een mens uit gebrek of uit tekort aan welstand en hij brengt het terug, dan betuigt hij wel zijn dank, maar hij brengt het terug met een stil gevoel van schaamte. Met God de Heer echter is het juist omgekeerd: in sti Ite leent Hij, maar Hij geeft terug voor het oog van engelen, aartsengelen en rechtvaardigen.