ABT DIOSCORUS
(191) Men verhaalde eens het volgende van abt Dioscorus van Nachiaste. Zijn brood was gemaakt van gerste- en Iinzemeel. En ieder jaar maakte hij een ander voornemen om dat in zijn dagelijks leven uit te voeren. Zo zei hij bijvoorbeeld: “Dit jaar ga ik bij niemand op bezoek, of: ik spreek niet, of: ik eet geen gekookt voedsel, of: ik eet geen fruit of geen groente”. En zo deed hij ten opzichte van elke bezigheid. En had hij het ene af, dan nam hij iets anders. En zo deed hij elk jaar.
2 (192) Eens legde een broeder abt Poimên deze moeilijkheid voor: “Mijn gedachten brengen me in onrust. Ze willen dat ik me niet meer bekommer om mijn zonden, maar zij richten mijn aandacht op de tekorten van mijn broeder”. Toen vertelde de grijsaard hem van abt Dioscorus, dat hij eens in zijn kluis zat te wenen over zichzelf. Zijn leerling nu was in een andere kluis gezeten. Toen hij bij de grijsaard binnenging, trof hij hem aan in tranen en hij sprak tot hem: “Vader, waarom weent u?” De grijsaard gaf hem ten antwoord: “Ik ween over mijn zonden”. Waarop de leerling hem zei: “U hebt toch geen zonden meer, vader”. Toen antwoordde de grijsaard: “Werkelijk, kind, als men mij zou toestaan mijn zonden te zien, dan waren drie of vier andere (personen) nog niet voldoende om ze te bewenen!”
3 (193) Abt Dioscorus zei eens: Als wij ons hemels kleed (vgl. 1 Kor 15,49) dragen, dan zullen we er nooit naakt bijlopen. Maar als blijkt dat we dat kleed niet dragen, wat zullen we dan doen, broeders? Dan moeten ook wij immers de stem horen die zegt: Werp hem naar buiten in het donker. Daar zal geween zijn en tandengeknars (Mt 22,13). En daarom, broeders, zullen we toch wel erg beschaamd staan als blijkt dat we, na zoveel tijd de monnikspij te hebben gedragen, op het beslissend ogenblik het bruiloftskleed (vgl. Mt 22,11) niet aan hebben! Wat zullen we er dan een spijt van hebben! En dan die duisternis, die ons zal omhullen, voor het oog van de vaders en onze broeders, die toezien hoe we door de wraakengelen gestraft worden!