6. ZIJN SOMS WAT AL TE GROTE IJVER

ZESDE HOOFDSTUK
ZIJN SOMS WAT AL TE GROTE IJVER

Een beteuterde econoom
27. Toen de winter nu voor de deur stond kwam zijn broer Gerardus, cellerier van het huis, zich bij hem bitter beklagen dat er aan het noodzakelijke voor het huis en de broeders veel ontbrak, dat hij geen geld had om te kopen, dat bij deze dringende nood mooie troostwoorden niet meer baatten, en dat de zaken die hij moest verstrekken eenvoudig niet aanwezig waren. De man Gods vroeg hem met hoeveel hij het ogenblikkelijk tekort kon bestrijden. Deze antwoordde hem: “Met twaalf pond”. Toen liet hij hem gaan en begon te bidden. Kort daarop kwam Gerardus terug. Er stond een vrouw uit Châtillon buiten die hem wilde spreken, zei hij. Zodra hij naar buiten kwam viel die vrouw hem te voet, bood hem een gift aan van twaalf pond en smeekte zijn voorspraak af voor haar man die ernstig ziek was. Na haar kort te hebben toegesproken, zond hij haar weg. ”Ga maar, zei hij, je zult je man gezond aantreffen”. Zij ging dan naar huis en tref er aan wat zij gehoord had. Maar de abt ging zijn kleinmoedige ccllerier opbeuren, om voortaan een sterker vertrouwen op de Heer te hebben.
Het staat vast, dat het niet eens maar meermalen voorgekomen is, dat in een dergelijke dringende nood plotseling van een zijde waarvan men het niet verwachtte, hulp van de Heer kwam opdagen. Verstandige mannen begrepen daaruit dat de hand des Heren met hem was; maar in hun bezorgdheid om zijn gevoelige ziel, nadat ze pas de paradijselijke genoegens verlaten had niet met de zorg voor de uitwendige zaken te bezwaren, behandelden ze die zoveel mogelijk onder elkaar, en vroegen zijn raad alleen voor gewetenszaken en wat hun ziel betrof.

Bernardus te bovenmenselijk
28. Toch overkwam hun daarbij bijna wat, naar wij lezen, de kinderen van Israël eertijds overkwam, toen Mozes na zijn lang onderhoud met de Heer op de berg Sinaï uit de dichte wolk te voorschijn trad en afdaalde naar het volk, dat namelijk zijn gelaat door het gesprek met de Heer gehoornd [“Gehoornd”, latijn “cornutus”, als vertaling van het hebreeuwse woord dat letterlijk hoorn betekent, maar gewoonlijk in overdrachtelijke zin lichtstraal] scheen en het volk zodanig afschrikte dat het van hem wegvluchtte (Ex. 34, 29-35). Toen dan ook de heilige man het aanschijn van de Heer verliet dat hij een poosje in de eenzaamheid van Cistercië genoten had samen met de heerlijkheden van een in diepe stilte genoten verheven beschouwing, als het ware om van de hemel onder de mensen het wonder te brengen van een meer dan menselijke reinheid die hij zich onder Gods oog verworven had, toen schrikte hij allen die hij moest besturen en met wie hij zou omgaan van zich af.
Want als hij hun een onderrichting gaf over geestelijke zaken tot uitgroei van hun zieleleven, sprak hij tot mensen de taal der engelen en werd hij maar nauwelijks begrepen. En vooral in datgene wat op de levenswi jze van de mens betrekking had stelde hij hun uit de overvloed van zijn hart een zo verheven . ideaal voor ogen en eiste van hen zulk een volmaaktheid, dat zijn woord hard klonk, zodat zij niet vatten wat hij bedoelde. Zo was het ook als zij zichzelf afzonderlijk bij hem kwamen aanklagen en hij hun beschuldigingen aanhoorde van allerlei fantasiebeelden die alle mensen gemeen hebben en die niemand, zolang hij in het vlees verkeert, vermijden kan; dat vooral, waarin er voor hem geen bestand mogelijk was tussen licht en duisternis, daarin bleken zij mensen te zijn waar hij hen engelen waande. Hij smaakte al grotendeels de reinheid der engelen en was zich de uitzonderlijke genade die hij al in het begin van God ontvangen had, bewust [Dit ziet waarschijnlijk op het slot van het in § 6 verhaalde]. Daarom hield hij eenvoudigweg geen rekening met de menselijke zwakheid zoals zij toch feitelijk is, en kon niet aannemen dat een kloosterling zulke bekoringen en zulke bezoedelde gedachten kon hebben, en áls hij zo had, dat hij dan een·goed kloosterling kon zijn.

De nederigheid van de leerlingen wordt voor de meester de leermeesteres van de nederigheid.
29. Maar deze invrome en echt verstandige mannen hadden eerbied ook voor dat wat zij niet vatten zowel in zijn voordrachten als wanneer zij hun fouten kwamen belijden, al stonden zij versteld van deze nieuwe taal want zwak als zij waren, scheen het hun de kiem in zich te dragen van wanhoop. Niettemin hielden zij het overeenkomstig de uitspraak van de heilige Job voor ongeoorloofd de woorden van de heilige te weerspreken (Job 6,10); en in plaats van zich te verontschuldigen, beschuldigden zij hun zwakheid voor de man Gods in datgene waarin ook voor God geen sterveling zich kan rechtvaardigen. Zodoende werd de kinderlijke nederigheid van de leerlingen de leermeesteres van de leermeester. Omdat zij die berispt werden zich op een wenk van de berispende vernederden, begon de meester in het geestelijke zijn ijver jegens zijn nederig onderworpen broeders verdacht te vinden, zodat hij nu eerder zichzelf van onkunde beschuldigde, en het betreurde in de noodzakelijkheid te verkeren niet te zwijgen, hoewel hij eigenlijk niet in staat was te spreken; het geweten van zi jn toehoorders te kwetsen doordat hij, in·plaats van over verheven dingen, over dingen die de mens onwaardig waren sprak; met zoveel angstvalligheid van eenvoudige broeders de volmaaktheid te eisen, terwijl hij ontdekte zelf nog niet volmaakt te zijn. Hij dacht namelijk dat zij in hun hart veel betere en hun zaligheid meer gepaste zaken overwogen dan ze van hem te horen kregen, dat zij hun zaligheid met meer toewijding en doeltreffender bewerkten dan als zij het van zijn voorbeeld moesten hebben, dat zij aan zijn toespraakjes eerder geërgerd waren dan dat zij er enige stichting van meenamen. En omdat hem dat hevig verontrustte en bedroefde en er allerlei gedachten in zijn hart opkwamen, besloot hij na veel nadenken en hartepijn zich van al het uitwendige terug te trekken op zijn inwendig leven, daar te volharden in de eenzaamheid van zijn hart en stille afgeslotenheid en te wachten of de Heer hem op een of andere manier in zijn barmhartigheid daarover zijn verlangen kenbaar maakte.

De heilige man ontvangt de nodige onderscheiding
En Gods barmhartigheid verdaagde de hulp op het geschikte ogenblik niet. Want na verloop van enkele dagen zag hij in een nachtelijk visioen een jongetje naast zich staan als het ware door de liefde van God afgevaardigd, dat hem op een toon van groot gezag gebood rustig alles te zeggen wat hem werd ingegeven als hij zijn mond opende; want niet hij was het die sprak, maar do Geest sprak door hem. Sindsdien sprak de heilige Geest nog duidelijker in en door hem, gaf hem als hij zijn mond opende een krachtiger woord in en een rijker inzicht in de Schriften, en verleende bij zijn hoorders aan zijn taal bekoorlijkheid en gezag, en aan hem begrip voor hun armzaligheid, dat wil zeggen voor de boetvaardige zondaar die om vergiffenis smeekt.

Verdere geschiedenis van zijn vader en zijn zuster
30. Reeds had hij een beet je geleerd onder mensen om te gaan, als mens te handelen en het menselijke te verdragen, en reeds begon hij temidden van zijn broeders en samen met hen te genieten van de vrucht van zijn ommekeer, toen zijn vader die alleen thuis was achtergebleven naar zijn zoons ging en zich bij hen aansloot. En na enige tijd daar doorgebracht te hebben, stierf hij op gezegende leeftijd.
Ook hun zuster die in de wereld getrouwd was, zich aan de wereld overgaf en voor wie de rijkdom van de wereld een gevaar werd, ontving eindelijk van God de ingeving om haar broers op te zoeken. Toen zij dan aankwam om haar eerbiedwaardige broer te zien, en opgedirkt en met een hooghartig gezelschap voor de poort stond, vervloekte en verwenste hij haar als een fuik door de duivel uitgezet om zielen te vangen en hij weigerde pertinent naar haar te komen zien. Toen zij dat vernam werd zij beschaamd, want het stak haar erg dat geen van haar broers zich verwaardigde haar te verwelkomen; en toen haar broer Andreas, die zij aan de poort van het klooster ontmoette, haar bovendien nog wegens haar pronkerige kleren smadelijk “aangeklede drek” schold, barstte zij in een huilbui uit. “Al ben ik dan een zondares”, snikte zij, voor zulken is Christus toch gestorven. Juist omdat ik een zondares ben kom ik om raad vragen en om een onderhoud met de goeden. En als mijn broer mijn vlees veracht, dan hoop ik dat de dienaar Gods niet mijn ziel veracht. Laat hem toch komen; hij mag bevelen; alles wat hij beveelt ben ik bereid te volbrengen.
Haar broer nam haar belofte .ernstig op en kwam naar haar toe met zijn andere broers. En omdat hij haar niet van haar man kon laten scheiden, begon hij met haar op de eerste plaats iedere praal in opschik van kleren in alle wereldse grootdoenerij en ijdelheden te verbieden; hij legde haar de levenswijze van hun moeder op, zoals zij gedurende zo lange tijd met haar man had geleefd; en zo liet hij haar heengaan.
Zij gehoorzaamde stipt aan zijn voorschrift en keerde naar haar gezin terug, ineens door de almachtige rechterhand van de Allerhoogste veranderd. Ieder stond verrast dat deze edele en weeldelievende jonge vrouw zo plotseling van kleding en levenswijze veranderd was en midden in de wereld een kluizenaarsleven leidde, zich overgaf aan nachtwaken en vasten en onafgebroken gebed, en zich geheel van al het wereldse vervreemde.
Twee jaar leefde ze daarna aldus met haar man, die vooral in het tweede jaar God ging eren en de tempel van de heilige Geest niet meer durfde te bevlekken. Tenslotte werd hij overwonnen door de kracht van haar standvastigheid en liet haar vrij heengaan, haar aldus in staat stellend overeenkomstig het gebruik van de Kerk God te dienen, aan wie zij zo welbehaaglijk was.
Maar zodra zij haar vurig verlangde vrijheid bekomen had, ging zij naar het klooster Julley en wijdde aldaar, samen met de andere slotzusters die God dienden, God de rest van haar leven. En zo een grote heiligheid verleende God haar in zijn goedheid dat zij al evenzeer naar de ziel als naar het lichaam bewees een zuster te zijn van de mannen Gods.