3. BERNARDUS’ BEKERING

DERDE HOOFDSTUK
BERNARDUS’ BEKERING

Zijn jeugdtijd
6. Van toen af begon Bernardus zijn leven naar eigen opvatting en op eigen wijze in te richten. Het viel ieder op, hoe bevallig van bouw en hoe innemend van gelaat hij was. Gesierd Met een zeer minzaam karakter, begiftigd met een scherp verstand, meeslepend door zijn prettige manier van spreken, werd hij alom een jongeman met een veelbelovende toekomst genoemd. Toen hij dan ook zijn intrede deed in de wereld, lagen verschillende wegen voor hem open. Overal vertoonde zich het succes en grote verwachtingen lachten hem toe. Kameraden echter van een heel ander karakter, luidruchtige vrienden, belaagden de zachte jongen, want ze wilden hem aan zich gelijk maken. Maar als dezen hem zoet waren gebleven, zou het onvermijdelijk uiterst bitter zijn geworden voor datgene wat er in zijn leven aan zijn hart het zoetste was: zijn liefde voor de kuisheid.
Dát vooral benijdde de kronkelende slang in hem; ze zette de valstrikken der bekoring uit en bij verschillende gelegenheden beloerde zij zijn hiel. Toen hij nu eens wat nieuwsgierig naar een vrouw had gekeken en zijn ogen een poosje op haar gevestigd had, ontwaakte ineens zijn besef. Hij schaamde zich over zichzelf, en hij gloeide om zich meedogenloos op zichzelf te wreken. Tot aan zijn hals sprong hij in het ijskoude water van een vijver en bleef daarin zo lang dat hij bijna levenloos was, en met behulp van de genade ook de brand van zijn begeerte geheel was uitgedoofd. Hierdoor verwierf hij een zelfde liefde voor de kuisheid als hij die eens zei: “Ik heb een verbond gesloten met zijn ogen om zelfs niet meer te denken aan een meisje” (Job 31, 1).

Bewijzen van die zelfoverwinning
7. Rond die tijd kroop er eens, aangezet door de duivel, een naakt meisje in zijn bed terwijl hij lag te slapen. Zodra hij haar bemerkte, liet hij haar kalm en zonder een woord te zeggen het deel van het bed dat hij had ingenomen. Hij keerde zich op zijn andere zijde en sliep weer in. Een poosje bleef de verleidster liggen wachten, dan begon zij hem aan te raken en uit te nodigen. Maar toen hij nog altijd onbeweeglijk bleef, werd zij, die toch een brutaaltje was, verlegen; ze kreeg een grote angst maar ook bewondering, verwijderde zich van hem, stond op en nam de vlucht.
Het gebeurde eveneens, dat Bernardus met enkele vrienden bij een dame logeerde. Toen deze vrouw de bevallige jongeman eens goed opnam, geraakten haar ogen in de strik en zij gloeide van begeerte naar hem. Onder voorgeven dat hij de voornaamste van het gezelschap was, liet zij voor hem een bed in een aparte kamer klaar maken. ’s Nachts stond zij op en ging schaamteloos naar hem toe. Bernardus bemerkte haar en vindingrijk begon hij te roepen: Dieven! Dieven! – Op dat geluid sloeg de vrouw op de vlucht. Het hele huis kwam op de been; zij staken een lamp aan, zochten naar de dief, maar vonden hem nergens. Allen gingen weer naar bed, het werd stil en donker zoals eerst; de rest sliep, maar de verleidster had geen rust. Opnieuw staat zij op en gaat naar het bed van Bernardus. Maar wederom roept hij: Dieven, dieven! Weer werd naar de dief gezocht, weer vonden ze hem niet, en de enige die ervan af wist maakte het niet bekend. Nadat evenwel deze slechte vrouw voor de derde maal verjaagd was, zag zij zich eindelijk overwonnen, en uit vrees of uit wanhoop trok zij af. Toen zij de volgende dag verder reisden, plaagden Bernardus’ vrienden hem en probeerden uit te vorsen over wat voor dieven hij die nacht zo dikwijls gedroomd had .Hij zei hun: Er was wel degelijk een dief; het kostbaarste van mijn leven wilde onze gastvrouw me ontstelen, mijn kuisheid, mijn onvergelijkelijke schat.

Eerste verlangen naar de Waarheid.
8.Door al die gebeurtenissen begon hij te begrijpen dat het, zoals het spreekwoord luidt, niet geraden is lang met een slang samen te wonen; en daarom overwoog hij te vluchten. Hij zag wel dat de wereld en haar vorst hem voor het uitwendige veel boden, rijkdom, nog groter vooruitzichten, maar dat dit alles bedrieglijk was, ijdelheid der ijdelheden en niets dan ijdelheid. Inwendig echter hoorde hij de Waarheid zelf duidelijk roepen: “Komt allen tot Mij die zwoegt en belast zijt, en Ik zal u verkwikken; neemt mijn juk op en gij zult rust vinden voor uw ziel” (Matt. 11,28-29).
Bedenkend dat het volmaakter is de wereld te verlaten, begon hij nu te onderzoeken waar hij voor zijn ziel onder het juk van Christus de zekerste en meest ongestoorde rust kon vinden. Bij dit speuren ontdekte hij de nieuwe stichting van hernieuwd kloosterleven te Cîteaux. De oogst was groot, doch er was een tekort aan arbeiders; want nog bijna niemand had uit kracht van de genade zijn bekering tot daar doorgezet, wegens de uiterste hardheid van leven en de armoede.
Omdat dit alles zijn waarlijk God zoekende ziel helemaal niet afschrikte, schoof hij alle aarzeling en vrees terzijde en zette er zijn zinnen op, in de hoop zich daar diep te kunnen verschuilen en verbergen in de verborgenheid van Gods aanschijn voor de onrust van de mensen; bovenal echter om aan de ijdele roem te ontsnappen ofwel van zijn adelstand in de wereld, of ter wille van zijn scherp verstand, of misschien zelfs wel om een zekere roep van heiligheid.

Zijn roeping in gevaar
9. Zodra zijn broers en zij die hem liefhadden naar het vlees hoorden dat hij plannen maakte voor een bekering [NB onder conversie, ommekeer, bekering in strikte zin, verstond men in de middeleeuwen de intrede in het klooster], zetten zij er alles op om zijn geest te wenden naar de beoefening van de wetenschap en hem hechter met de wereld te verbinden door liefde voor de wereldse kennis. En (zoals hij het gewoonlijk zelf erkent) door die suggestie waren zijn schreden bijna vertraagd. Maar de herinnering aan zijn heilige moeder achtervolgde hem zo hinderlijk, dat hij dikwijls geloofde haar tegen te komen en haar klagelijk verwijt te horen , dat zij hem toch niet daarvoor zo zorgvuldig had opgevoed en hem toch niet had laten leren met die hoop.
Tenslotte, toen hij eens naar zijn broers trok die onder de hertog van Bourgondië de burcht Grancey belegerden, werd deze gedachte hem toch te machtig. Hij vond onderweg een kerkje, sloeg af en ging er binnen. Daar bad hij onder een stroom van tranen, strekte zijn handen uit ten hemel en stortte zijn hart als water uit voor het aanschijn van de Heer zijn God. En vanaf die dag stond zijn voornemen vast.

De bosbrand
10. En niet aan dovemans oren klonk het woord: “Wie hoort, hij zegge tot de ander: kom” (Openb. 22,17)”. Want zoals het vuur dat een bos verbrandt en zoals een vlam die de bergen verteert, eerst hier en daar wat nabij is aangrijpt, daarna verder voortschrijdt, zo was het vanaf dat ogenblik: het vuur dat de Heer in het hart van zijn dienaar gelegd had en dat hij brandend wilde, tastte eerst zijn broers aan. Alleen de jongste bleef de oude vader tot steun over, omdat hij voor een bekering nog minder in aanmerking kwam. Vervolgens zijn familieleden, edellieden en vrienden, ieder bij wie maar enige hoop bestond op een bekering.
Als eerste van allen sloot zijn oom Galdrik zich zonder uitstel of aarzeling, op staande voet zoals het heet, bij het voorstel van. zijn neef aan. Hij stemde toe in zijn bekering, hoewel hij een gevierd en invloedrijk man in de wereld was, beladen met wereldse krijgsroem, heer van een kasteel dat Touillon heet, in de streek Eduen.
Dan snelde Bartholomeus toe, de jongste van de gebroeders en nog geen ridder, en terstond gaf hij zonder bezwaren te maken op het ogenblik zelf zijn instemming aan de zegenrijke vermaningen.
Daarna kwam Andreas, ook jonger dan Bernardus en in die tijd pas ridder. Hij ging wat moeilijker in op het voorstel van zijn broer, tot hij opeens uitriep: Ik zie moeder! Inderdaad verscheen zij hem, stil glimlachend en gelukkig met het plan van haar zoons. Zo gaf ook hij zich gewonnen en werd van rekruut in de wereld een ridder van Christus. Maar niet alleen Andreas zag zijn moeder in haar blijdschap over zulke zoons, ook Bernardus getuigde dat hij haar gezien had.
Guido, de eerstgeborene van de broers, was reeds gebonden door het huwelijk, een groot man en meer dan de overigen vastgegroeid in de wereld. Aanvankelijk aarzelde hij wat, maar toen hij onmiddellijk daarna eens terdege nadacht, stemde hij in een bekering toe, tenminste als zijn echtgenote haar goedkeuring gaf. Maar dit scheen voor een zo jonge en edele vrouwe, die daarenboven haar kleine meisjes moest opvoeden als het ware iets onmogelijks. Bernardus evenwel vatte een nog sterker vertrouwen op in de barmhartigheid van de Heer, en verzekerde hem zonder dralen dat ofwel zijn vrouw zou toestemmen ofwel spoedig zou sterven .Maar zij bleef beslist weigeren. Toen nam haar grootmoedige man, nu reeds begiftigd met die geloofsmoed waardoor hij later zo heerlijk zou schitteren op ingeving van de Heer een dapper besluit. Alles wat hij in de wereld bezat verliet hij om het leven te gaan leiden ven een landman, om met eigen handen namelijk zijn levensonderhoud en dat van zijn vrouw te gaan verdienen: want tegen haar wil mocht hij haar niet verlaten. Terwijl dit gebeurde kwam Bernardus eens langs; die reisde maar heen en weer om de een na de ander aan te werven. En precies op tijd, want Guido’s vrouw leed ernstig onder een zware ziekte. Nu erkende zij dat het moeilijk is tegen de prikkel terug te slaan. Zij liet Bernardus bij zich roepen, vroeg hem vergiffenis en was de eerste om toestemming te verzoeken voor haar eigen bekering. Naar de kerkelijke voorschriften liet zij zich van haar man scheiden, legde de gelofte van kuisheid af, en trad in een klooster van slotzusters waar zij tot op heden God met toewijding dient.

De laatste en moeilijkste bekering
11. Gerardus was op een na de oudste na Guido. Hij was een onvervaard ridder in de strijd, zeer bedachtzaam en buitengewoon vriendelijk, en daarom door allen bemind. Terwijl nu de anderen, zoals ik reeds verhaalde, op het eerste woord en op de eerste dag hun instemming gaven, achtte hij dat lichtzinnigheid, overeenkomstig de wijsheid der wereld. Hij verzette zich hardnekkig tegen de zegenrijke voorstellen en vermaningen van zijn broer. Toen sprak Bernardus in zijn vurig geloof, en in een wonderbare liefde voor zijn broer ontstoken: “Ja, ja, ik weet het .wel, alleen een ongeluk zal je doen begrijpen wat je hoorde”. Hij legde zijn vinger in zijn zij en sprak: “De dag komt, en komt spoedig, dat een lans gepriemd in deze zijde een doortocht zal banen naar je hart voor de raad die ik je gaf tot je eigen voordeel, maar die je in de wind slaat; je zult geducht in angst zitten, maar sterven zul je niet”.
Zo sprak hij, en zo gebeurde het ook. Na enkele dagen reeds werd hij door vijanden omsingeld, gevangen genomen en gewond naar het woord van zijn broer. Met een lanssteek in zijn zijde, en precies op de plaats waar hij zijn vinger op gelegd had, werd hij weggesleurd, en de dood ieder ogenblik vrezend riep hij: “Ik ben monnik, ik ben monnik van Cîteaux!” Desondanks. bleef hij gevangen en werd in een cel opgesloten. Per ijlbode werd om Bernardus gevraagd, maar deze kwam niet. “Ik wist het wel, zei hij, en ik had voorspeld dat het hard . is tegen de prikkel terug te slaan. Maar deze verwonding voert niet ten dode maar ten leven”. En zo gebeurde het ook. Buiten verwachting immers herstelde hij snel van zijn wond, en in zijn voornemen en de gelofte die hij afgelegd had, bleef hij standvastig. En reeds was hij bevrijd van de liefde van de wereld en werd hij nog slechts door zijn boeien weerhouden, want dat was het enige wat het plan van zijn bekering vertraagde; toen hem ook hierin Gods barmhartigheid weldra te hulp kwam. Zijn broer kwam en spande zich in om hem vrij te krijgen, maar het lukte hem niet. En toen ze hem zelfs niet veroorloofden hem te spreken, naderde hij de kerker en riep: “Hoor eens, broer Gerard, binnenkort gaan wij, en dan treden we het klooster in. Wees jij hier monnik, en onthoud maar dat, wat je wel wil maar niet kan, voor gedaan geldt”.
12.Terwijl nu Gerardus immer meer in angst begon te zitten, hoorde hij enkele dagen later in een droom een stem hem zeggen : “Vandaag zul je vrij komen”. Het was in de heilige Vastentijd. Toen hij op die dag tegen het uur van de Vespers overdacht wat hij gehoord ·had, raakte hij zijn voetboeien aan, en zie, een deel van het ijzer barstte in zijn hand, zodat het wat minder knelde en hij een beetje gaan kon. Maar wat moest hij doen? De deur was gegrendeld en voor de poort stond een troep armen. Toch stond hij op, niet zozeer in de hoop om te ontsnappen als wel wegens het vervelende lange liggen, of misschien geïnteresseerd door het waagstuk. Hij naderde de deur van het onderaardse vertrek waarin hij geboeid lag opgesloten, en zodra hij de grendel aanraakte viel het hele slot in zijn handen uit elkaar en de deur van het vertrek ging open. Voetje voor voetje, als een zwaar geboeide, schuifelde hij naar buiten en begaf zich naar de kerk waar de Vesper nog aan de gang was. De bedelaars nu die voor de poort stonden en zagen wat er gebeurde, verschrokken als door God geraakt; zij sloegen op de vlucht maar zonder te roepen.
Toen hij de kerk naderde, kwam juist iemand van het personeel van het huis waarin hij gevangen zat, een broer van de man die hem bewaakte, naar buiten. Hij zag hem zich naar de kerk spoeden en zei: “Wat ben je laat gekomen, Gerard”. Deze stond verstomd. “Gauw sprak hij verder, je kunt nog een stukje bijwonen”. Zijn ogen werden nog weerhouden en hij begreep niet terstond wat er gebeurde. Hij gaf Gerardus een hand en ondersteunde hem voor de hoge trap van de kerk, als iemand die nog zwaar geboeid was. Pas toen Gerardus de kerk binnenging begreep hij wat er plaats vond; hij trachtte de man vast te houden, maar het lukte niet meer.
Op die wijze werd Gerardus uit de gevangenschap van de liefde tot deze wereld en uit de gevangenschap van de kinderen van deze wereld bevrijd, en loste hij getrouw zijn afgelegde belofte in. Daardoor voornamelijk toonde de Heer met welk een volmaaktheid de dienaar Gods de uitverkiezing van zijn heilige levenswandel begonnen was. Want in de geest van God, die het toekomstige heeft vastgelegd, vermocht hij wat zou geschieden te zien als ·ware het reeds geschied. Immers, de lans in de zijde van zijn broer was hem als in werkelijkheid tegenwoordig, toen hij zijn vinger legde op de plaats die spoedig gewond zou worden. Zo bekende hij het later, toen zij voor wie hij het niet geheim kon houden, hem erover ondervroegen.

Zijn activiteit
13. De overigen hadden zich nu, zoals we zeiden, op de eerste dag eensgezind met Bernardus verenigd. Toen zij ’s morgens de kerk binnentraden, werd er juist dit gedeelte uit de apostel voorgelezen: “Getrouw ·is God; want Hij die het goede werk in u begonnen is, zal het ook voltooien tot op de dag van Jezus Christus” (Fil. 1 ,6). De godgewijde jongeman aanhoorde dit woord juist alsof het vanuit de hemel geklonken had. Hij die reeds de geestelijke vader was van zijn in Christus herboren broeders, jubelde het uit. Hij zag in dat de hand des Heren met hem werkte en begon vanaf dat ogenblik ijverig te preken en wie hij maar kon bijeen te brengen. Hij had de nieuwe mens aangetrokken en besprak nu met hen, met wie hij het vroeger had over de wetenschap van de wereld of over de wereld zelf, de ernstige zaak van hun levenswandel; hij wees hen op de vluchtige vreugden van de wereld, op de ellenden van het leven, op de spoedige dood, en dat het leven na de dood, ten goede of ten kwade, altijd zal voortduren. Maar waarom zal ik nog meer aanhalen? De genade Gods werkte in hem. Door zijn machtig woord, door het gebed ook en het aanhouden van zijn dienaar, hebben allen die daartoe voorbestemd waren, eerst geaarzeld, maar dan berouw gekregen en de een na de ander geloofd en toegestemd.
Bij hen voegde zich ook heer Hugo van Mâcon, alom geroemd om de adeldom en de degeli jkheid van zijn leven, zijn bezittingen en zijn rijkdom in de wereld .Om zijn godsvrucht en zijn heiligheid ontrukt aan het klooster Pontigny, dat hij zelf heeft laten bouwen , bestuurt hij heden de kerk van Autun als een verdienstelijk en geëerd kerkvoogd. Toen hij dan de bekering van zijn dierbaarste metgezel en vriend vernam, schreide hij als om iemand die verloren is, en toch hoorde hij slechts dat hij dood was voor de wereld. Bij de eerste gelegenheid die zij had­ den voor een onderhoud, stortten beiden om geheel verschillende redenen tranen en zuchtten ze van smart .Dan gingen de woorden over en weer beider standpunten werden met elkaar vergeleken. Reeds bij deze zo echt vriendschappelijke woorden werd Hugo de geest der waarheid ingestort, en de woorden van het onderhoud begonnen reeds een ander aspect te vertonen .Ten slotte gaven zij elkaar de hand tot een bondgenootschap voor het nieuwe leven, en veel verhevener en veel waarachtiger waren ze nu een van hart en een van ziel in Christus dan zij het vroeger in de wereld geweest waren.

  1. Na enkele dagen ontving Bernardus een boodschap, dat Hugo door toedoen van zijn andere kameraden geheel omgeslagen was en zijn voornemen liet varen. In een belangrijke samenkomst van de bisschoppen in die streek zag hij een mooie gelegenheid. Hij spoedde zich erheen om hem van het gevaar terug te roepen en opnieuw te baren. Zodra de metgezellen en verleiders van Hugo dat bemerkten en hem zagen, trokken ze zich om hun buit samen, ontnamen hem de kans hem te spreken en ondervingen ieder contact. Maar toen hij hem niet te spreken kon krijgen, riep hij voor hem tot de Heer. Hij bad onder tranen, en plotseling barstte er een hevige slagregen los. Allen zaten toen in het open veld, omdat het zulk stralend weer was en ze zo iets niet verwacht hadden. Bij dat plotselinge stortbad vlogen allen uit elkaar en renden naar het nabije gehucht .Maar Bernardus hield Hugo tegen: “Verdraag met mij die regendruppels”, zei hij.Toen zij alleen achterbleven, waren zij niet alleen, maar de Heer was bij hen en schonk hun terstond de klaarheid van weer en ziel terug .Zij vernieuwden daar hun verbond en bekrachtigden hun voornemen dat voortaan onschendbaar was.

Echo aan zijn oproep. Voorbereidend kloosterleven.
15. Dit zag de boze; hij raasde, knarsetandde en verging van woede; de rechtvaardige daarentegen vertrouwde op de Heer en zegevierde roemrijk over de wereld. Hij sprak in het openbaar en in het bijzonder; moeders verborgen hun zoons, vrouwen hielden hun mannen terug, vrienden maakten elkaar ·van hem afkerig, want de heilige Geest verleende zo een kracht aan zi jn woord dat bijna geen banden iemand konden tegenhouden.
Nog altijd groeide het getal van hen die in deze gezamenlijke bekering instemden. Van hen kon gezegd worden wat we over de eerstgeborenen der Kerk lezen: “Heel de menigte was een van hart en een van geest in de Heer, zij woonden eendrachtig samen en niemand van de overigen durfde zich bij hen te voegen” (Hand. 4, 32; 5, 12-13). Zij hadden in Châtillon een eigen huis als gemeenschappelijk bezit. Daar kwamen zij samen, woonden en spraken er samen, en haast niemand die niet tot hun gezelschap behoorde durfde er binnengaan. Maar als er iemand binnenging, en zag en hoorde wat daar gedaan en gezegd werd, dan·gebeurde wat de apostel zegt van de christenen te Korinthe: terwijl als het ware allen profeteerden, werd hij door allen overtuigd, door allen geoordeeld; hij aanbad de Heer en beleed dat God waarlijk in hen was (1 Kor. 14, 24-25), zodat hij zich bij hun gemeenschap aansloot of, als hij wegging, zichzelf beweende, maar hen zalig prees. Want in die tijd en in die streken         was het ongehoord, dat men van iemand die nog in de wereld vertoefde, tevoren al van zijn bekering wist. Zij echter bleven ongeveer zes maanden na hun eerste besluit in hun wereldse kleding om er daardoor des te meer aan te werven terwijl ondertussen op de zaken van verschillenden orde werd gesteld.

Schifting
Toen ze nu zo talrijk waren geworden dat er argwaan opkwam of de bekoorder hun niet een van hun getal zou ontfutselen, behaagde het God dienaangaande te openbaren wat er gebeuren zou. Een van hen had een nachtelijk gezicht. Hij zag dat allen in één huis tezamen zaten op een rij, en dat allen een wonderlijk witte en smakelijke spijs genoten. Alle andere gebruikten er met graagte van en met grote opgewektheid, maar twee merkte hij er op die aan de zegenrijke spijzen geen deel hadden. Een van die twee nam er zelfs niet van, de ander scheen er wel van te nemen, maar alsof hij het slordig deed, morste hij. En de uitkomst heeft het later van beiden ook bewezen. Want de ene keerde nog voordat z e aan de verwerkelijking toe waren om en ging terug naar de wereld. De andere begon weliswaar met de rest het goede werk, maar zette niet door. Ikzelf heb hem later gezien, rondzwervend en vluchtend voor het aangezicht des Heren als Kaïn, voorzover ik kon vststellen allerellendigst, meelijwekkend in zijn schaamte en erg schichtig. Op het laatst keerdehij toch weer terug naar Klarendal, genoopt door ziekte en gebrek, hij, een man van goede huize, maar door vrienden en bekenden verstoten. Daar deed hij afstand van zijn bezit, maar niet volledig van zijn eigen wil. Zo stierf hij, niet binnen als een broeder en huisgenoot, maar buiten, smekend om barmhartigheid , als een arme schooier.

Afscheid
De dag brak eindelijk aan om hun belofte in te lossen en hun verlangen te vervullen: dus verliet Bernardus het vaderlijk huis, hij als vader van zijn broers, met zijn broers als geestelijke zonen, die hij door het woord des levens voor Christus had voortgebracht. Guido nu, de eerstgeborene, zag Nivardus, zijn jongste broertje, een kind nog, met andere jongens op straat spelen. “Hallo, Nivard, zei hij, dit stuk van de aarde dat wij bezeten hebben, is nu helemaal voor jou alleen”. Waarop het kind verre van kinderachtig antwoordde: “Jullie de hemel en ik de aarde! Die verdeling is niet eerlijk gedaan!” Na deze woorden vertrokken zij. Hij bleef toen wel thuis bi j vader, maar na verloop van enige tijd volgde hij zijn broers, en noch zijn vader, noch zijn familie of zijn vrienden konden hem tegenhouden. Toen bleven van heel dit aan God toegewijde gezin alleen de oude vader over en zijn dochter. Over hen spreken wij nog te gelegener tijd.

Het kwijnend Cîteaux
In die ti jd leefde er een nieuw en klein groepje te Cîteaux onder zijn abt, de eerbiedwaardige Stephanus. Hun gering aantal begon hem werkelijk zware zorgen te baren. Alle hoop op een nakomelingschap, waarop hij als erfenis die heilige armoede kon overdragen, was hem ontvallen. Ieder schatte wel hun heilig leven zeer hoog, maar deinsde terug voor hun gestrengheid. Door deze van God geleide, zo vreugdevolle, zo onverhoopte, zo plotselinge intrede werd hij ineens in die mate verblijd, omdat het hele huis op die dag wel het antwoord van de Heilige Geest scheen ontvangen te hebben: “Verblijd u, onvruchtbare, die niet hebt gebaard, breek uit in gejuich gij, die geen baren hebt gekend, want hoewel verlaten krijgt ge veel zonen, meer dan zij die een man heeft” (Jes. 54,1). Van hen zult ge later de kinderen van hun kinderen zien, vele geslachten.Terwijl het jaar te voren een van de eerste broeders van Cîteaux lag te sterven, verscheen hem een ontelbare menigte bij de kerk, die in de bron hun kleren stonden te wassen. En in zijn visioen werd hem gezegd dat die bron Ennon zou heten. Hij deelde het aan zijn abt mee en terstond zag de edele man er een vertroosting van God in. Heeft de belofte hem al zeer verblijd, de latere vervulling verblijdde hem in de hoogste mate. Hij dankte God door Jezus Christus, die met Hem en de heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.