Leven van St. Bernardus

De vertaling geschiedde door een groep cisterciënzer monniken van de strenge observantie. 1973 (herdruk). Voetnoten staan onderaan.

 LEVEN VAN SINT BERNARDUS

 INLEIDING

Het is groot de superieure grootheid van een ander te erkennen.Vele grote geesten hebben de behoefte gevoeld deze vorm van geestelijke grootheid te beoefenen. Velen zochten, weinigen vonden personen die hun volle verering waardig waren. Willem van Saint-Thierry viel de genade te beurt een ster van de eerste grootte te ontdekken en de baan ervan nauwkeurig te volgen. Dertig van zijn 63 levensjaren kon hij er fier op zijn tot de intimi van de H.Bernardus te behoren. Beiden hebben elkaar beïnvloed, zowel op ascetisch en mystiek als op theologisch gebied, hoewel Willem zich slechts verplicht durfde voelen jegens zijn vereerde meester.

Wie was Willem van St. Thierry?
Willem (ong.·1085 – 1148) was geboortig van Luik. Daar ving Bernardus hem in zijn net. Doelt de auteur daarop, als hij in zijn “Leven” spreekt van die ”wonderbare vangsten”, o.a. te Luik (1 )? Déchanet acht het waarschijnlijk dat hij de school te Laon bezocht; “die geleid werd door de vermaarde magister Anselmus (2), de schrijver van de eerste ons bekende “Summa” van de middeleeuwen, die daarom de grondlegger van de scholastiek genoemd wordt (3). Willem toont zich inderdaad vertrouwd met de sterk wijsgerige werkwijze, met de zelfs enigszins rationalistische geest van deze school. Daar heeft hij ook Abélard gekend, voor wie Willem in zijn collegejaren vriendschap en misschien verering koesterde. Later zou hij Bernardus op diens dwalingen attent maken.·”Ook ik heb hem liefgehad, en nog zou ik hem willen liefhebben, God is mij tot getuige; maar in deze kwestie telt bij mij geen bloedverwantschap of vriendschap” (4). Willem was een geleerde, een letterkundige en een goed patroloog. Van hem heeft Bernardus in hun gesprekken zeker menige kostbare vingerwijzing voor zijn theologische en scripturistische voltooiing ontvangen. Met zichtbaar genoegen memoreert Willem hoe zij samen tijdens hun ziekte spraken over “de geestelijk natuurkunde van de ziel” (5). Bernardus erkende in zijn vriend diens bekwaamheid. “Waarom mij raadplegen, schreef hij eens aan een abt, terwijl ge een wijs man van onze Orde bij de hand hebt … , ik bedoel Willem, abt van St. Thierry” (6). 

Beider vriendschap
Willem beschrijft zijn eerste bezoek aan Klarendal. Men stelt dit gewoonlijk in 1118. Hij zou dan nog monnik van St. Nicasius te Reims geweest zijn. Of was hij toch al abt? “Eens kwam ik daar met een andere abt … “ (7). In ieder geval is hij kort daarna abt van St. Thierry, eveneens·in Reims.
Zijn eerste bezoek had op hem een onvergetelijke indruk gemaakt. Het liefst was hij voor goed bij hem gebleven, “om hem te dienen”, maar Bernardus dacht er anders over. De prille vriendschap beleefde een kleine crisis. Bernardus kon zeker niet de tijd vinden om zijn brieven te beantwoorden, waarop Willem zich beklaagde dat Bernardus hem minder beminde als hij hem (8). Misschien is het waar wat ge zegt, schreef de heilige terug, maar heel zeker ben ik er zeker van, dat ge daar niet zo zeker van zijt”. We moeten die crisis niet te zwaar opnemen. Willems liefde moest gezuiverd en veredeld worden. Beide vrienden hadden overigens geen geheimen voor elkaar. Willem niet voor Bernardus: “Ge schrijft me dat ge wilt horen, wat ik wil dat gij moet doen, ik die u door en door ken”, schreef Bernardus hem toen Willem zijn taak als abt wilde neerleggen (9). Maar ook Bernardus niet voor Willem: sprekend over zijn vriend, zegt Bernardus: “voor wiens blik mijn ziel zich geheel en al zou openvouwen, als het mogelijk was” (10). Niettemin sloeg de heilige het verzoek van zijn vriend telkens af, als hij in Klarendal wilde intreden. Hij kon nog zo veel goed doen als abt, en, voegt Dchanet erbij, « enfin le saint jugeait peut-être que la vocation de Guillaume avait besoin d’être affermie, purifiée, comme son amour, de tout ce qu ‘elle avait encore d’inclinations naturelles et d’aspirations sensibles » (11).

Het “Leven van Bernardus”
Toen Willem 50 jaar was, verliet hij uit eigen beweging zijn abdij en begaf zich naar het pas gestichte cisterciënzerklooster Signy in de Ardennen, waar hij als·novice werd aangenomen. Hier schreef hij tien jaar later het “Leven van Bernardus”. Zijn naam als mysticus en letterkundige had hij voorgoed gevestigd met zijn “Gulden brief”. Van een ontwikkeld, intelligent schrijver als Willem, met een dergelijke vooropleiding, mogen wij, als hij een “Leven” gaat schrijven, goede verwachtingen koesteren, al smaakt het ons heel anders dan in zijn tijd. Het wondere mag er niet aan ontbreken, dat eiste die eeuw. Zijn plotselinge ziekte aanzag hij als de straf voor zijn ongehoorzaamheid aan Bernardus’ bevel, zijn even plotselinge genezing de volgende dag vindt hij wonderbaar. Het verhaal klinkt echter te onbevangen en zijn beschrijving te eenvoudig om maar aan overdrijving te denken. “De pijn was terstond weg, alleen de vermoeidheid ten gevolge van de pijn van vannacht bleef over, zodat ik de hele dag niet kon opstaan” ( 12). Dat moet beleefd zijn! Zowel Vacandard als Déchanet beschouwen zijn werk dan ook als een ·kritisch document (13). Het getuigenis wordt nog hechter als we horen, dat twee jaar na Bernardus’ dood bisschoppen en abten, die de heilige gekend hadden, de biografie met hun gezag bekrachtigden (14). Trouwens, in zijn voorrede beroept Willem zich uitdrukkelijk op het getuigenis van personen uit Bernardus’ onmiddellijke omgeving. De historiciteit van het werk staat dus wel vast.

Het doel.
Willem bedoelt geen opsomming van wonderen te geven, maar die feiten te verhalen “waaruit men proeft dat Christus in hem leeft en spreekt” (15) . Er komt dus een mysticus en een psycholoog aan het woord. Werkelijk krijgen we een beeld van Bernardus’ karakter. Hij laat ons diens natuurlijke eigenschappen zien, die de jonge monnik voorbestemden om een groot contemplatief te worden (16). Hoe levend zijn beschrijving van Bernardus’ verlangen, om net als zijn broeders te kunnen maaien (17 ). Soms kleinigheden: waarom de “man Gods” niet kon verdragen dat een monnik in zijn slaap lag te snurken (18).Hij laat ons het rijpingsproces volgen dat Bernardus als jong abt moest doormaken, zijn ontdekking dat hij te streng was, geen begrip had voor menselijke zwakheden, over de hoofden heen sprak, en vermeldt zijn gevoel van onwaardigheid om leiding te geven (19).
Als man van wetenschap beoordeelde hij Bernardus’ standpunt en methode wat betreft de theologie. “De boeken van de Bijbel las hij eenvoudig en op de rij af, met genoegen en zeer dikwijls, en hij zei, dat hij ze met geen andere dan hun eigen woorden verklaarde” (20). De kerkvaders las hij met eerbied en volgde getrouw hun voetstappen. Bernardus wilde dus geen baanbreker zijn. Het kan ons alleen spijten dat Willem zijn werk niet kon beëindigen. Hij vreesde er al voor in de voorrede. “Ik daarentegen word alreeds geplengd … , ik bemerk dat de tijd van mijn ontbinding nabij is” (21).

Zijn stijl.
Naar het voorbeeld van zijn meester is Willems taal van een bijbelse dictie, vooral de eerste hoofdstukken. Merkwaardig is, hoe hij echter de driedeling van de grote abt niet navolgt. Daarentegen wendt hij graag synoniemen aan, een stijlfiguur die misschien teruggaat op het Hebreeuws parallellisme. Zo spreekt hij van “spinarum et veprium fruteta” (22), “domibus et habitaculis” (23). Voorbeelden van zulke redundantie zou men in ieder nummer kunnen aanstrepen. Zijn zinnen vertonen dikwijls een wat gedrongen periodebouw, maar ze zijn altijd zorgvuldig afgewerkt. Anakoloeten treft men er niet. Zijn werk behoudt ook voor de moderne mens veel aantrekkelijks.

(1 ) Leven no 62. Canivez in St.-Bernard et son temps I 1928 pag. 31.
( 2 ) Déchanet, Guillaume de St.-Thierry, L’homme et son oeuvre, 1942 pag . 10-12.
(3) Cayré, Patrologie et histoire de la théologie II pag. 411 en 416.
( 4 ) Brief 326.4 ( P.L. 182.532).
(5) Leven no 59.
(6) Brief 79.1 (P.L.  182.200).
(7) Leven no.33 .
(8) Brief 85.1 (P.L. 182.207).
(9) Brief 86.2 (P.L. 182.210).
(10) Brief 88.3 (P.L. 182.219).
(11) t.a.p .pag. 42.
(12) Leven no 60.
(13) Vacandard, Vie de St .Bernard, 1910, pag. XXI ;  en Déchanet, t.a.p. pag. 123.
(14) Vacandard, t.a.p. pag. XXIV.
(15) Voorrede.
(16) Leven no 21.
(17) Leven no 24.
(18) Leven no 21.
(19) Leven no 28 en 29.
(20) Leven no 24. Voorrede.
(22) Leven no 34.
(23) Leven no 36.