7. BERNARDUS TOT ABT GEWIJD. ZIJN ZIEKTE. HET LEVEN IN CLAIRVAUX

ZEVENDE HOOFDSTUK
BERNARDUS TOT ABT GEWIJD. ZIJN ZIEKTE. HET LEVEN IN CLAIRVAUX

De abtswijding te Châlons
31. Omdat Bernardus kort na zijn zending naar Klarendal gewijd moest worden voor de hem toegedachte taak, maar de zetel van Langres waar de abtswijding eigenlijk moest plaats hebben vacant was, vroegen de broeders zich af waar hij nu moest worden gewijd. Terstond viel hun de goede naam in van de eerbiedwaardige bisschop van het naaste bisdom Châlons, Willem van Champeaux, de beroemde magister, en zij besloten zich daarvoor tot hem te richten. En zo gebeurde het ook.
Hij vertrok dus naar Châlons vergezeld van Elboldo, vroeger monnik van Cîteaux. Toen hij het bisschoppelijk paleis betrad, hij, nog een jongeman met een uitgeteerd en ongezond uiterlijk en onooglijk gekleed, op de voet gevolgd door een oudere monnik, groot, sterk en welgemaakt, waren er die lachten, anderen lachten hem uit en weer anderen bewezen hem eer omdat zij de juiste toedracht doorzagen. Men vroeg zich af wie van hen de abt was; maar de bisschop vestigde terstond zijn ogen op hem, herkende in hem een dienaar Gods en ontving hem als een dienaar Gods.
Maar al spoedig in een persoonlijk onderhoud bleek meer en meer de levenservaring van de jongeman, uit zijn schuchterheid in het spreken beter dan uit alle welbespraaktheid, en de wijze man begreep dat de komst van zijn gast een bezoek van God zelf was. Natuurlijk drong hij er eerbiedig op aan dat hij van zijn gastvrijheid zou gebruik maken. Tenslotte ging het onderhoud over in een zeer gemeenzaam en ongedwongen gesprek, zodat zijn zieleadel hem meer bemind maakte als alle woorden.
Wat moeten wij er nog meer over zeggen! Sinds die dag en dat uur werden zij zozeer een hart en een ziel in de Heer, dat zij dikwijls bij elkaar te gast waren, en Klarendal het eigen huis van de bisschop werd, en het paleis van de bisschop, ja, door hem zelfs de hele stad Châlons een tehuis voor de bewoners van Klarendal. En nog meer, het district Reims en heel Frankrijk geraakte door zijn toedoen tot vurige verering voor de man Gods. Door deze grote bisschop leerden ook de anderen hem als een engel Gods ontvangen en vereren. We mogen zelfs zeggen dat deze man van zo groot gezag voorvoelde dat hij de aan zijn eeuw geschonken genade zou zijn; zo was hij gestemd jegens een onbekende en zo nederige monnik.

Inzinking
32. Na verloop van enige tijd echter nam de ziekte van de abt zulke ernstige vormen aan dat men alleen nog zijn dood of een leven zwaarder dan heel de dood verwachtte.In die toestand kreeg hij bezoek van de bisschop.De bisschop keek hem eens goed aan en beweerde toen dat hij niet alleen goede hoop op zijn leven maar zelfs op zijn gezondheid had, mits hij in zijn raad toestemde en goed vond dat er naar de mate van zijn verzwakt gestel enige zorg aan zijn lichaam besteed werd.
Hij liet zich echter niet zo gemakkelijk afbrengen van zijn gestrengheden en gewoonten. Daarom begaf de bisschop zich naar het kapittel te Cîteaux, wierp zich voor de enkele abten die er tezamen waren languit op de grond, nederig als kerkvorst en liefdevol als priester, en vroeg en verkreeg dat hij één jaar slechts onder zijn zeggenschap werd gesteld. Wat konden ze immers weigeren aan zoveel nederigheid in zo een hoog overheidspersoon?
Bij zijn terugkeer in Klarendal liet hij derhalve buiten het slot en de omheining van het klooster een alleenstaand klein huisje voor hem optrekken, en gaf hij uitdrukkelijk bevel dat op hem in spijs of drank en in al dergelijke dingen de strengheid van de Orde daar niet van toepassing was, dat ze niet bij hem mochten komen aandragen met huiselijke beslommeringen, maar dat ze hem moesten laten leven op de wijze die hij had vastgesteld.

Bezoek van Willem van St.-Thierry
33. In dezelfde tijd begon ook ik Klarendal en hem vaak te bezoeken. Eens kwam ik daar met een andere abt en ik vond hem in een hutje zoals ze die wel voor melaatsen op een viersprong oprichten. Ik vond hem daar, zoals ik zei, op bevel van de bisschop en de abten vrij van alle huiselijke beslommer ingen, in­ en uitwendige, alleen bezig met God en zichzelf, jubelend alsof hij in de geneugten van het paradijs vertoefde.
Ik trad die koninklijke kamer binnen en toen ik die woning en de bewoner beschouwde, boezemde me dat huisje, God zij mijn getuige, zulk een eerbied in alsof ik tot het altaar Gods naderde. Door zulk een innige genegenheid jegens deze man werd ik aangegrepen, en door zulk een verlangen om met hem in deze armoede en eenvoud samen te wonen, dat, als me op die dag een keuze gelaten was, ik slechts gewenst had daar altijd bij hem te blijven om hem te dienen.
Van zijn kant ontving hij ons met vreugde. Wij vroegen hem hoe hij het maakte, of hij het er nog al stellen kon. Hij glimlachte fijntjes en zei: “O, prima! Tot nu toe gehoorzaamden mij redelijke mensen, thans ben ik door een gerecht oordeel van God overgeleverd om te gehoorzamen aan een redeloos beest”. Hij doelde op een boerse en opgeblazen kerel, volslagen onkundig, die blufte dat hij hem wel eens van die zwakte waaronder hij gebukt ging zou genezen, en aan wie hij door de bisschop, de abten en zijn broeders was overgeleverd.
We zetten ons met hem aan tafel en we hadden gedacht dat iemand die zo ziek was en aan wie zo een aparte behandeling besteed werd, ook naar behoren verzorgd werd. Maar toen we daar die kwakzalver aan de gang zagen, en hem spijzen zagen doen opdienen die een gezond mens bij nijpende honger nog nauwelijks zou aanroeren, toen werden we op dat gezicht zo ellendig, dat als het voorgeschreven stilzwijgen ons niet weerhouden had, wij ons toornig en honend op hem geworpen hadden als op een heiligschenner en moordenaar.Hij echter wie dit alles betrof, nam het onverschillig op, hij vond alles goed; en als iemand wiens smaak bijna afgestorven, ja, het smaakzintuig zelf te gronde gericht was, onderscheidde hij nagenoeg niets meer. Men zegt dat hij eens vele dagen lang gestold bloed at [Dit klinkt vreemd. In het Latijn staat ‘sanguinem crudum’, wat ‘gestold bloed’ betekent. Wellicht is ‘saginem crudum’ bedoeld: ‘rauw vet’] dat hem bij vergissing in plaats van boter voorgezet was; ook dat hij olie gedronken heeft in plaats van water. Zulk soort dingen gebeurden hem nog al eens. Alleen van water zei hij dat het hem smaakte, maar dat was omdat het bij het drinken zijn gehemelte en keel fris aandeed.

Visioen van de toekomst
34. In die toestand trof ik hem aan en zo woonde de man Gods daar in de eenzaamheid. Toch was hij niet alleen, want God was bij hem en de heilige engelenwacht met hun steun en troost. Dat is eens door een duidelijk bewijs aangetoond. Op zekere nacht bad hij vuriger dan gewoonlijk. Hij stortte zijn ziel boven zichzelf uit (Ps.41 ,5) en toen hij daarna lichtjes insluimerde hoorde hij stemmen als van een talrijke voorbijtrekkende menigte. Hij werd wakker en nu hoorde hij die stemmen duidelijker. Hij verliet het kamertje waarin hij lag, en liep ze achterop. Dichtbij was een plaats die nog vol stond met kreupelhout en dichte doornstruiken, maar die nu helemaal anders geworden is. Daar stonden zij enige tijd als twee wisselkoren tegenover elkaar opgesteld. De heilige man luisterde en genoot. Toch begreep hij de verborgen zin van dit visioen pas toen hij bij de verplaatsing van de kloostergebouwen enkele jaren later een bedehuis zag verrijzen op dezelfde plek waar hij die stemmen gehoord had. Hoewel onwaardig ben ik een paar dagen bij hem gebleven en vol verbazing zag ik, waar ik mijn ogen ook heen wendde, als het ware een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, de oude paden van onze vaders, de oude Egyptische monniken, en daarop de verse sporen van mensen van mijn tijd.

Bloei van Klarendal
35. Want op dat tijdstip beleefde Klarendal zijn gouden eeuw. Deugdzame mannen, eens in de wereld rijk en geëerd, maar dan roemend op Christus’ armoede, plantten de kerk Gods met hun bloed, moeizaam, in duisternis, in honger en dorst, in kou en naaktheid, onder vervolgingen, versmadingen en veel kommer. Zij hebben voor Klarendal de basis gelegd van die zekere welstand en vrede die het thans geniet. Naar hun mening leefden zij minder voor zichzelf dan voor Christus en voor de broeders die aldaar eens God zouden dienen, en zij telden niet wat hun ontbrak als ze maar voor hun opvolgers voldoende konden nalaten om in hun nooddruft te voorzien en de vrijwillige armoede om Christus enigszins te beoefenen.
Bij het afdalen van de berg herkenden de bezoekers van Klarendal op het eerste zicht God in die huizen; want het stille dal sprak door de eenvoud en de nederigheid van de gebouwen van de eenvoud en de nederigheid van de bewoners, de armen van Christus. Trouwens, in dat dal zo vol met mensen, waar niemand mocht luieren maar allen flink aanpakten , ieder in de arbeid die hem opgedragen was, trof de onverwachte gast midden op de dag een middernachtelijke stilte, behalve natuurli jk de geluiden van hun arbeid, of als de broeders zich met de lof van God bezig hielden. De faam van de beoefening van deze stilte dwong dan ook zelfs bij wereldse bezoekers zoveel respect af, dat ze het·niet waagden er iets te zeggen, wat (ik bedoel nog nieteens ijdele of nutteloze dingen) maar slechts onbelangrijk was.
De verlatenheid van die plek waar de dienaren Gods verborgen leefden tussen sombere wouden, van dichtbij aan weerszijde ingesloten door bergen, maakten de grot, waarin de herders eens onze heilige vader Benedictus aantroffen, als het ware weer tot werkelijkheid. Het scheen wel alsof zo aldus een beetje dezelfde woonplaats en eenzelfde soort eenzaamheid bezaten als hij wiens leven zij navolgden. Want, ofschoon met velen tezamen, waren zij daar als kluizenaars. De geordende liefde maakte dit met mensen gevulde dal juist door zijn geordendheid voor ieder tot een eenzaamheid. Zoals immers een ongeordend mens, ook al is hij alleen voorzichzelf een woelige menigte is, zo verzekerde de orde door de eenheid van geest en door de wet van het voorgeschreven zwijgen bij deze geordende mensenmenigte aan ieder de eenzaamheid des harten.

Zeldzame gevolgen van de grote gestrengheid
36. Evenals met de eenvoudige behuizing zo was het ook gesteld met de kost van de bewoners. Hun brood scheen meer te bestaan uit aarde dan uit zemelen. Het werd maar moeizaam en met harde arbeid van de broeders uit de dorre aarde van deze woestenij voortgebracht. Ook alle overige spijzen waren nagenoeg smakeloos. Het waren de honger en de liefde tot God die er nog smaak aan gaven. Maar al te simpele nieuwelingenijver nam ook deze weg. Alles namelijk wat op een of andere wijze bij het eten lekker was hielden zij voor vergif, en ze sloegen Gods gaven af wegens de voldoening die ze erin vonden. De vurigheid toch van hun geesteli jke vader had bewerkt dat ze wat betreft iedere  vorm van toegeeflijkheid jegens het vlees, met de hulp van Gods genade, zeer vele zaken die de mens zolang hij in het vlees verkeert onmogelijk voorkwamen, niet alleen volhardend en zonder pruttelen, maar zelfs met intens genoegen volvoerden.
Dit genot verwekte echter in hen een andere onvoldaanheid, des te gevaarlijker omdat ze geloofden dat dit verder verwijderd was van het vlees, maar dichter bij de geest stond. Ze koesterden namelijk de overtuiging, en die werd in hun verbeelding in die richting nog onderstreept door de uitspraak van hun geweten, dat ieder lichamelijk genot de vijand van de ziel was; alles wat het vlees voedde maar gepaard ging met welk genot dan ook, moest men naar hun mening vluchten. Ze dachten dat ze, laat ik zeggen, langs een omweg op hun uitgangspunt terugkwamen, als ze wegens de zoetheid die ze in hun binnenste ondervonden, bittere dingen met evenveel genot aten als zoete, en het leek hun alsof ze plezieriger leefden in de woestijn dan vroeger in de wereld.

  1. Daar ze in dit opzicht de dagelijkse vermaningen van hun geestelijke vader wel een bootje verdacht vonden, omdat hij daarin het vlees meer tegemoet scheen te komen dan de geest, werd de kwestie eens onderworpen aan het oordeel van de reeds genoemde bisschop van Châlons, toen hij· er toevallig was. Deze man, een machtig redenaar, gaf hun over dit thema een onderrichting die ten slotte op deze bewering neerkwam, dat ieder die de gaven Gods weigert omwille van de genade Gods, een vijand is van Gods genade en de heilige Geest weerstaat. Hij haalde nog de geschiedenis aan van de profeet Eliseus, toen de profetenzonen met hem in de woestijn een kluizeaarsleven·leidden, dat ze namelijk eens tegen etenstijd in de pan waarin hun maaltijd zat, iets zo bitters vonden dat ze dachten eraan te zullen sterven, maar dat het door de kracht van God en de tussenkomst van de profeet, alleen maar door er wat meel op te strooien, zoet werd. “Deze pan van de profeet is uw pan”, zei hij. “Daar zitten slechts bittere dingen in, maar het meel dat die bitterheid in zoetheid omzet, is de genade Gods die in u werkt. Neemt dus gerust en dankbaar wat, hoewel van nature minder geschikt voor het menselijk gebruik, toch door de genade van God tot uw gebruik gereed gemaakt wordt juist om het te gebruiken en te eten. Zo ge daarin ongehoorzaam en ongelovig blijft, weerstaat ge de heilige Geest en zijt ge ondankbaar voor de· genade”